Beste lezers,
Hoewel Blogger een mooi platform is heb ik toch besloten naar een wat flexibeler omgeving over te stappen: een eigen domein www.civilsociety010.nl en WordPress als content management systeem.
De bestaande posts van 'vrijwilligerswerk in uitvoering' zijn meegenomen naar het nieuwe domein. Dit oude blog blijft ook nog wel even online, maar nieuwe posts zijn alleen nog te vinden op www.civilsociety010.nl.
De verandering heeft niet alleen technische achtergronden: vrijwilligerswerk is slechts een enkel aspect van een veel bredere civil society en ik denk dat het belangrijk is om de problemen waar we in Rotterdam voor staan breder te bezien. Naast aan vrijwilligerswerk zal ik meer aandacht gaan besteden aan filantropie en non-profit. Zoals jullie gewend waren zal er ook aandacht zijn voor wetenschappelijk onderzoek op de genoemde gebieden en zal ik proberen meer verbanden met de politiek te leggen.
Hartelijk dank voor het meelezen tot nu toe en graag tot ziens op www.civilsociety010.nl!
Vrijwilligerswerk in uitvoering
Feiten, cijfers en opinies over vrijwilligerswerk.
zondag 12 februari 2012
dinsdag 10 januari 2012
Tragedie in het vrijwilligerswerk?
Soms leggen artikelen de basis voor een nieuwe aanpak, een nieuw perspectief. In het geval van vrijwilligerswerk geldt dat hopelijk ook voor 'Een tragedie in vrijwilligerswerk voorkomen: een nieuw paradigma' van Jeffrey Brudney en Lucas Meijs. Het artikel is onder deze naam in het Nederlands beschikbaar in VIO, Vrijwillige Inzet Onderzocht; een Engelstalige versie is te vinden onder de naam 'It ain't Natural, Toward a a New (Natural) Resource Conceptualization for Volunteer Management'.
Een nieuwe manier van kijken
Het artikel draait om een nieuwe metafoor: het zien van vrijwillige energie als een maatschappelijke hulpbron, die duurzaam beheerd zou moeten worden. Door vrijwilligersenergie te vergelijken met olie, vis, schoon water en hout komen de auteurs tot nieuwe inzichten en daarmee ook tot nieuwe vragen. De inspiratie voor deze aanpak komt uit een aantal waarschuwingssignalen die Brudney en Meijs oppikken uit het vrijwilligersveld en die grote overeenkomsten vertonen met signalen uit de wereld van de natuurlijke hulpbronnen. Nu gaat elke vergelijking maar tot zekere hoogte op en mijn favoriete veld, complexity science, heeft al vaker het verwijt gekregen van 'science by comparison', maar dat neemt niet weg dat een nieuw perspectief nieuwe inzichten kan brengen.
Vrijwilligersenergie
Vrijwilligersenergie kan worden gekwantificeerd als het aantal uren dat door vrijwilligers wordt geleverd. Deze maat is relevanter dan alleen het aantal vrijwilligers. Vrijwilligersenergie hangt daarmee af van het aantal vrijwilligers, maar ook van hoeveel tijd elke vrijwilliger in het werk stopt. Bij een constant aantal vrijwilligers zou de vrijwilligersenergie nog steeds kunnen stijgen of dalen. Dat gebeurt nu in Rotterdam ook: het aantal vrijwilligers is nagenoeg constant, maar het aantal geleverde uren stijgt. Om de metafoor uit te breiden - op mijn eigen risico, de auteurs doen dat niet - zou je nog kunnen denken aan de vrijwilligersenergie geleverd in een bepaalde tijd, waarmee het begrip vrijwilligersvermogen ontstaat. Het vrijwilligersvermogen in Rotterdam is dan 510.000 uur/week. Met het denken in termen van vrijwilligersenergie is er een - nogal theoretisch - maximum aan te geven: iedereen doet 24 uur vrijwilligerswerk per dag. De samenhang met andere tijdsbestedingen wordt dan duidelijk: tijd besteed aan slapen, werken, televisiekijken en andere verplichtingen verlaagt de beschikbare vrijwilligersenergie.
Vrijwilligersenergie als hulpbron
De belangrijkste conclusie van Brudney en Meijs is dat vrijwilligersenergie als hulpbron door menselijke interventie positief of negatief beïnvloed kan worden. De hulpbron is hernieuwbaar, want als vrijwilligers juist worden aangestuurd hebben ze de neiging om opnieuw vrijwilligerswerk te doen. Maar ook andere aspecten, zoals moeilijkheden met het 'opslaan' van vrijwilligersenergie voor later gebruik, komen langs. Van groot belang is de constatering dat vrijwilligersenergie een 'meent' - een gezamenlijke, gedeelde hulpbron - is waar alle organisaties toegang toe hebben. Dit leidt tot de noodzaak van zoeken naar goede vormen van beheer, zodat verspillende en plunderende organisaties geen misbruik maken van de energie ten koste van andere organisaties.
Twee manieren om om te gaan met vrijwilligersenergie
De traditionele manier om tegen vrijwilligersenergie aan te kijken wordt beschreven als een 'plunderparadigma' . Vrijwilligersorganisaties vinden de energie alleen belangrijk zolang ze er zelf goedkoop gebruik van kunnen maken, voor hun eigen doelen. Ze gaan uit van de behoeften van de organisatie en zien vrijwilligersenergie als een soort wegwerpproduct.
Het 'duurzaamheidsparadigma' ziet vrijwilligersenergie als een hulpbron voor de maatschappij als geheel, waar je als gebruikende organisatie voorzichtig mee om moet gaan. Je wilt die energie ook in de toekomst nog kunnen gebruiken en het liefst door verstandig beleid laten groeien. Vrijwilligers zijn mensen die gedurende hun hele leven bijdragen en niet alleen zolang ze bij de eigen organisatie werken. Ze werken niet alleen voor de organisatie, maar de organisatie werkt zelf ook aan de toekomstige inzet van de vrijwilligers.
Nu is de werkelijkheid veel genuanceerder dan de twee polen die hier geschetst worden, maar het uiteenrafelen in de uitersten werkt zeker verhelderend.
Samengevat
Het veld heeft het nodige te winnen door de metafoor van de duurzaam te beheren hulpbron door te vertalen naar de dagelijkse praktijk. Die vertaling zou meteen een mooi startpunt kunnen zijn om de banden met academisch onderzoek verder aan te trekken. Concreet vertrekpunt zou kunnen zijn om bestaand en nieuw beleid te beoordelen vanuit de polen 'plunder'-perspectief' en 'duurzaam beheer'-perspectief. Verder brengt het nieuwe duurzaamheidsperspectief ten eerste de vraag met zich mee hoe het veld in de volle breedte dit perspectief zou kunnen gaan omarmen - dat is nogal een governance-uitdaging met 4500 vrijwilligersorganisaties in Rotterdam. Ten tweede onstaat de vraag wat het veld dan zou kunnen bedenken om vrijwilligersenergie door duurzaam beheer voor de toekomst te behouden of zelfs uit te breiden.
Met die tragedie gaat het wel meevallen denk ik, wel als veld goed bij de les blijven!
De literatuur:
Jeffrey L. Brundney, Lucas C.P.M. Meijs. Een tragedie in vrijwilligerswerk voorkomen: een nieuw paradigma. Bewerking van eerder materiaal, verschenen in Vrijwillige Inzet Onderzocht, Jaargang 4, supplement, maart 2007.
Jeffrey L. Brudney, Lucas C.P.M. Meijs. It Ain't Natural, Toward a New (Natural) Resource Conceptualization for Volunteer Management. Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, volume 38, number 4, august 2009, pp. 564-581.
Een nieuwe manier van kijken
Het artikel draait om een nieuwe metafoor: het zien van vrijwillige energie als een maatschappelijke hulpbron, die duurzaam beheerd zou moeten worden. Door vrijwilligersenergie te vergelijken met olie, vis, schoon water en hout komen de auteurs tot nieuwe inzichten en daarmee ook tot nieuwe vragen. De inspiratie voor deze aanpak komt uit een aantal waarschuwingssignalen die Brudney en Meijs oppikken uit het vrijwilligersveld en die grote overeenkomsten vertonen met signalen uit de wereld van de natuurlijke hulpbronnen. Nu gaat elke vergelijking maar tot zekere hoogte op en mijn favoriete veld, complexity science, heeft al vaker het verwijt gekregen van 'science by comparison', maar dat neemt niet weg dat een nieuw perspectief nieuwe inzichten kan brengen.
Vrijwilligersenergie
Vrijwilligersenergie kan worden gekwantificeerd als het aantal uren dat door vrijwilligers wordt geleverd. Deze maat is relevanter dan alleen het aantal vrijwilligers. Vrijwilligersenergie hangt daarmee af van het aantal vrijwilligers, maar ook van hoeveel tijd elke vrijwilliger in het werk stopt. Bij een constant aantal vrijwilligers zou de vrijwilligersenergie nog steeds kunnen stijgen of dalen. Dat gebeurt nu in Rotterdam ook: het aantal vrijwilligers is nagenoeg constant, maar het aantal geleverde uren stijgt. Om de metafoor uit te breiden - op mijn eigen risico, de auteurs doen dat niet - zou je nog kunnen denken aan de vrijwilligersenergie geleverd in een bepaalde tijd, waarmee het begrip vrijwilligersvermogen ontstaat. Het vrijwilligersvermogen in Rotterdam is dan 510.000 uur/week. Met het denken in termen van vrijwilligersenergie is er een - nogal theoretisch - maximum aan te geven: iedereen doet 24 uur vrijwilligerswerk per dag. De samenhang met andere tijdsbestedingen wordt dan duidelijk: tijd besteed aan slapen, werken, televisiekijken en andere verplichtingen verlaagt de beschikbare vrijwilligersenergie.
Vrijwilligersenergie als hulpbron
De belangrijkste conclusie van Brudney en Meijs is dat vrijwilligersenergie als hulpbron door menselijke interventie positief of negatief beïnvloed kan worden. De hulpbron is hernieuwbaar, want als vrijwilligers juist worden aangestuurd hebben ze de neiging om opnieuw vrijwilligerswerk te doen. Maar ook andere aspecten, zoals moeilijkheden met het 'opslaan' van vrijwilligersenergie voor later gebruik, komen langs. Van groot belang is de constatering dat vrijwilligersenergie een 'meent' - een gezamenlijke, gedeelde hulpbron - is waar alle organisaties toegang toe hebben. Dit leidt tot de noodzaak van zoeken naar goede vormen van beheer, zodat verspillende en plunderende organisaties geen misbruik maken van de energie ten koste van andere organisaties.
Twee manieren om om te gaan met vrijwilligersenergie
De traditionele manier om tegen vrijwilligersenergie aan te kijken wordt beschreven als een 'plunderparadigma' . Vrijwilligersorganisaties vinden de energie alleen belangrijk zolang ze er zelf goedkoop gebruik van kunnen maken, voor hun eigen doelen. Ze gaan uit van de behoeften van de organisatie en zien vrijwilligersenergie als een soort wegwerpproduct.
Het 'duurzaamheidsparadigma' ziet vrijwilligersenergie als een hulpbron voor de maatschappij als geheel, waar je als gebruikende organisatie voorzichtig mee om moet gaan. Je wilt die energie ook in de toekomst nog kunnen gebruiken en het liefst door verstandig beleid laten groeien. Vrijwilligers zijn mensen die gedurende hun hele leven bijdragen en niet alleen zolang ze bij de eigen organisatie werken. Ze werken niet alleen voor de organisatie, maar de organisatie werkt zelf ook aan de toekomstige inzet van de vrijwilligers.
Nu is de werkelijkheid veel genuanceerder dan de twee polen die hier geschetst worden, maar het uiteenrafelen in de uitersten werkt zeker verhelderend.
Samengevat
Het veld heeft het nodige te winnen door de metafoor van de duurzaam te beheren hulpbron door te vertalen naar de dagelijkse praktijk. Die vertaling zou meteen een mooi startpunt kunnen zijn om de banden met academisch onderzoek verder aan te trekken. Concreet vertrekpunt zou kunnen zijn om bestaand en nieuw beleid te beoordelen vanuit de polen 'plunder'-perspectief' en 'duurzaam beheer'-perspectief. Verder brengt het nieuwe duurzaamheidsperspectief ten eerste de vraag met zich mee hoe het veld in de volle breedte dit perspectief zou kunnen gaan omarmen - dat is nogal een governance-uitdaging met 4500 vrijwilligersorganisaties in Rotterdam. Ten tweede onstaat de vraag wat het veld dan zou kunnen bedenken om vrijwilligersenergie door duurzaam beheer voor de toekomst te behouden of zelfs uit te breiden.
Met die tragedie gaat het wel meevallen denk ik, wel als veld goed bij de les blijven!
De literatuur:
Jeffrey L. Brundney, Lucas C.P.M. Meijs. Een tragedie in vrijwilligerswerk voorkomen: een nieuw paradigma. Bewerking van eerder materiaal, verschenen in Vrijwillige Inzet Onderzocht, Jaargang 4, supplement, maart 2007.
Jeffrey L. Brudney, Lucas C.P.M. Meijs. It Ain't Natural, Toward a New (Natural) Resource Conceptualization for Volunteer Management. Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, volume 38, number 4, august 2009, pp. 564-581.
woensdag 28 december 2011
Nine laws of God
Van alle boeken die ik heb gelezen over complexe systemen en complexiteit is 'Out of Control' van Kevin Kelly één van de meest inspirerende. Kelly schreef - als hoofdredacteur van Wired - een 'new biology of machines, social systems and the economic world'. Het hele boek is in onderdelen van internet te plukken, maar doe de schrijver een plezier en bestel het, als je interesse is gewekt, gewoon in zijn geheel.
Twee onderdelen zijn me na het lezen in het bijzonder bijgebleven. In het hoofdstuk 'Assembling Complexity' beschrijft Kelly hoe David Wingate het eilandje Nonsuch bij Bermuda weer zo inrichtte met een compleet van de grond af opgebouwd ecosysteem dat de Bermudastormvogel er weer kwam nestelen. Dat deel kwam weer even boven bij een werkbezoek aan de Voedseltuin in Rotterdam, waar ook een klein nieuw ecosysteempje wordt opgebouwd. Het tweede onderdeel dat me is bijgebleven is het afsluitende hoofdstuk dat 'The nine laws of God' heet. Mocht je geen tijd hebben het hele boek te lezen, lees dan in ieder geval dit hoofdstuk (of lees het hier http://www.kk.org/outofcontrol/ch24-a.html). Dit hoofdstuk kwam boven toen ik bezig was met de post 'Tegenkracht organiseren' en er weer aan werd herinnerd dat het niet verstandig is om complexe systemen te optimaliseren naar een enkel doel.
De 'nine laws' vat de kennis uit het boek samen in een aantal ontwerp-regels. Met deze ontwerp-regels zou je een aardig eind moeten kunnen komen als je 'iets' uit 'niets' wilt maken, zoals natuur en sociale systemen al vaker hebben gedaan. Kelly wil de lijst overigens niet meteen volledig noemen... Vertaald en iets ingekort zijn dit zijn negen ontwerp-regels voor complexe systemen.
De boodschap van 'Tegenkracht organiseren' is dus - vertaald in Kelly's termen - dat we in veel systemen uiteindelijk niet kunnen voorkomen dat tegen de ontwerp-regel 'optimaliseer niet, heb meerdere doelen' wordt gezondigd.
Kevin Kelly: Out of Control, the new biology of machines, social systems and the economic world. Perseus Books, 1994. ISBN: 0-201-48340-8
Twee onderdelen zijn me na het lezen in het bijzonder bijgebleven. In het hoofdstuk 'Assembling Complexity' beschrijft Kelly hoe David Wingate het eilandje Nonsuch bij Bermuda weer zo inrichtte met een compleet van de grond af opgebouwd ecosysteem dat de Bermudastormvogel er weer kwam nestelen. Dat deel kwam weer even boven bij een werkbezoek aan de Voedseltuin in Rotterdam, waar ook een klein nieuw ecosysteempje wordt opgebouwd. Het tweede onderdeel dat me is bijgebleven is het afsluitende hoofdstuk dat 'The nine laws of God' heet. Mocht je geen tijd hebben het hele boek te lezen, lees dan in ieder geval dit hoofdstuk (of lees het hier http://www.kk.org/outofcontrol/ch24-a.html). Dit hoofdstuk kwam boven toen ik bezig was met de post 'Tegenkracht organiseren' en er weer aan werd herinnerd dat het niet verstandig is om complexe systemen te optimaliseren naar een enkel doel.
De 'nine laws' vat de kennis uit het boek samen in een aantal ontwerp-regels. Met deze ontwerp-regels zou je een aardig eind moeten kunnen komen als je 'iets' uit 'niets' wilt maken, zoals natuur en sociale systemen al vaker hebben gedaan. Kelly wil de lijst overigens niet meteen volledig noemen... Vertaald en iets ingekort zijn dit zijn negen ontwerp-regels voor complexe systemen.
" Verdeel 'zijn'. Een bijenkorf, een economie, een supercomputer en 'leven' zijn verdeeld over een groot aantal kleinere eenheden, die zelf ook weer kunnen bestaan uit kleinere eenheden. Wanneer de som van al die kleinere onderdelen in interactie samen meer vormt dan de som van de onderdelen elk apart, dan is dat extra 'iets uit niets'. Als er ergens 'iets uit niets' is ontstaan, dan vloeit dat voort uit de interactie van een groot aantal kleinere eenheden.
Beheers van onderen op. Wanneer alles met alles is verbonden in een gedistribueerd netwerk, gebeurt alles ook tegelijkertijd. Wanneer alles tegelijkertijd gebeurt, zullen systeembrede en zich snel ontwikkelende problemen zich een weg om centrale sturing heen banen. Daarom zal sturing moeten komen vanuit de vele plaatselijke parallelle activiteiten, en niet vanuit een centrale autoriteit. Een menigte kan zichzelf sturen, en in situaties van snelle, grootschalige en heterogene veranderingen kan alleen de massa sturen. Om 'iets uit niets' te krijgen moet de beheersing op het meest basale - simpele - niveau liggen.
Zorg voor meekoppeling. 'Aan hen die hebben, zal gegeven worden'. Het principe: elke keer dat je iets doet, wordt je er beter in. Dan ga je het meer gebruiken en wordt je er nog weer beter in.
Iets dat zijn omgeving zodanig verandert dat die omgeving meer van dat iets gaat produceren, groeit. Alle duurzame - overlevende - systemen zijn hierop gebaseerd, in economie, biologie en psychologie.
Groei door te klonteren. De enige manier om een werkend complex systeem te maken is om te beginnen met een eenvoudig systeem dat werkt. Pogingen om vanuit het niets complexe dingen als kunstmatige intelligentie of een markteconomie neer te zetten, dus zonder het stapsgewijs te laten groeien, leiden onvermijdelijk tot mislukking. Elk onderdeel moet worden getest tegen elk ander onderdeel en daar is tijd voor nodig. Complexiteit wordt gerealiseerd door het stukje bij beetje samen te stellen vanuit eenvoudige, onafhankelijke en werkende eenheden.
Optimaliseer de randen, investeer in diversiteit. Homogene systemen veranderen door revoluties, en soms gaan ze erin ten onder. Heterogene systemen kunnen zich van moment tot moment aanpassen en kunnen zich blijven aanpassen. Evolutie neemt de plaats in van revolutie. Diversiteit betekent aandacht voor de randen van een systeem, de buitenwijken, de verborgen hoekjes, de momenten van chaos. Diversiteit vergroot het aanpassingsvermogen en de veerkracht en is vrijwel altijd de bron van innovatie.
Waardeer je fouten. Iets werkt goed, tot iedereen het doet. Dan moet je weer wat anders bedenken. Uit het gewone stappen en iets nieuws doen kan niet worden onderscheiden van fouten maken. De meest briljante stap in het nieuwe is uiteindelijk ook gewoon trial-and-error. Wat blijkt te werken, blijft. Fouten, expres of per ongeluk, moeten een onderdeel worden van elk scheppend proces. Je zou evolutie kunnen zien als systematisch management van fouten.
Optimaliseer niet, heb meerdere doelen. Eenvoudige machines kunnen efficiënt zijn, complex adaptieve systemen niet. Een complexe structuur heeft meerdere meesters en geen enkele ervan kan exclusief worden bediend. In plaats van het streven naar optimalisatie van één functie kan een complex systeem allen overleven door net goed genoeg te zijn in een heleboel verschillende functies. Zo mag een systeem niet alleen maar het gebruik van wat er is optimaliseren - exploitatie - maar moet het ook energie stoppen in het zoeken van nieuwe mogelijkheden - exploratie.
Zorg ervoor dat systemen - net - uit evenwicht blijven. Onveranderlijkheid is dodelijk, maar teveel verandering - ver van evenwicht - ook. Als 'niets' evenwicht en ver van evenwicht is dan is 'iets' blijvend-net-uit-evenwicht. Het vinden van de balans tussen evenwicht en uit-evenwicht in net-uit-evenwicht is de heilige graal van alles wat schept. Hier komt het begrip 'on the edge of chaos' vandaan.
Verander verandering. Verandering kan gestructureerd plaatsvinden. Grote complexe systemen doen dat: ze coördineren verandering. Elk deelsysteem zal de organisatie van andere deelsystemen gaan beïnvloeden en veranderen. Mettertijd zullen de regels voor deze veranderingen worden veranderd, Evolutie gaat over verandering, diepere evolutie gaat over veranderingen in de manier waarop er veranderd wordt. Om het meest uit 'niets' te krijgen moet je zelf-veranderende regels hebben."
De boodschap van 'Tegenkracht organiseren' is dus - vertaald in Kelly's termen - dat we in veel systemen uiteindelijk niet kunnen voorkomen dat tegen de ontwerp-regel 'optimaliseer niet, heb meerdere doelen' wordt gezondigd.
Kevin Kelly: Out of Control, the new biology of machines, social systems and the economic world. Perseus Books, 1994. ISBN: 0-201-48340-8
dinsdag 27 december 2011
Tegenkracht organiseren
Zo langzamerhand heb ik al heel wat plezier gehad van adviezen van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, de RMO. Naast 'Stem geven aan verankering' (2009) en het bijpassende briefadvies 'Terug naar de basis' (2010) en recent nog 'Burgerkracht' (2011) is een nieuw advies uitgebracht dat 'Tegenkracht organiseren' heet met als ondertitel 'Lessen uit de kredietcrisis'. Ook dit advies is weer de moeite van het lezen meer dan waard. Neem in geval van schaarste aan tijd in ieder geval de samenvatting ter harte.
De RMO heeft zich de vraag gesteld of de handelingspatronen die in de financiële sector hebben geleid tot de kredietcrisis van 2008 ook in andere publieke sectoren voorkomen. Dit met de wens om lessen te trekken voor het waarborgen van de stabiliteit van die sectoren. De RMO richt zich bij de analyse op sturingsmechanismen die met de beste bedoelingen worden ingevoerd, maar die na verloop van tijd resulteren in perverse uitkomsten. Aan de hand van concrete casuïstiek uit de financiële sector, het onderwijs en de zorg komt de Raad tot een aantal gemeenschappelijke factoren: oorspronkelijke doelstellingen worden uit het oog verloren, classificaties gaan een eigen leven leiden en financiële prikkels leiden tot verkeerde handelingen.
Het uit de hand lopen van systemen kan niet alleen aan mensen worden toegeschreven - de 'beursbengels' bijvoorbeeld - maar lijkt eerder een niet of nauwelijks te vermijden bijproduct van goedbedoelde sturingsinstrumenten. Het uit de hand lopen loopt globaal via het volgende proces: om meervoudige belangen - zoals zorgbehoefte en beschikbaar budget - met elkaar in evenwicht te brengen worden sturingsinstrumenten ingevoerd. Omdat sluipenderwijs één bepaald belang steeds meer voorop komt te staan - denk aan het budget - ontspoort het sturingsmechanisme, want mensen zullen zich aan gaan passen aan het sturingssysteem: ze 'bespelen' het systeem. Daar reageert het systeem dan weer op en zo kan een wederzijdse beïnvloeding tussen spelers en systeem ontstaan die ervoor zorgt dat het geheel uit de bocht vliegt: iedereen is dan alleen nog maar bezig met dat ene belang. Hoe snel of op welke manier het systeem dan 'omslaat' van productief in pervers is niet precies te voorzien.
Omdat meervoudigheid van belangen altijd zal blijven bestaan, net als het bespelen van systemen door actoren binnen het systeem ligt de oplossing bij het voorkomen dat één belang doorslaggevend wordt: de meervoudigheid van belangen moet worden geborgd.
De Raad adviseert dan ook om tegenkrachten te organiseren, die juist dat doen. Dat kan door niet uit te gaan van één dominant sturings- en selectiemechanisme - zeker als dat gekoppeld is aan het geld - , maar door een zekere variëteit in mechanismen in te zetten. Daarnaast moeten organisaties en sectoren zelf ook tegendruk durven leveren door binnen organisaties of sectoren handelingspatronen ter discussie te stellen.
In mijn ogen een mooie bevestiging van het gegeven dat je sociale - complexe - systemen nooit kunt optimaliseren naar één eigenschap, maar dat je voor duurzaam gebruik zult moeten streven naar het optimaliseren van een mix aan eigenschappen.
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling: Tegenkracht organiseren, lessen uit de kredietcrisis.
Den Haag 2011. ISBN: 9789077758304. Te downloaden via http://www.adviesorgaan-rmo.nl/publicaties/adviezen/2011/1767/1771/
De RMO heeft zich de vraag gesteld of de handelingspatronen die in de financiële sector hebben geleid tot de kredietcrisis van 2008 ook in andere publieke sectoren voorkomen. Dit met de wens om lessen te trekken voor het waarborgen van de stabiliteit van die sectoren. De RMO richt zich bij de analyse op sturingsmechanismen die met de beste bedoelingen worden ingevoerd, maar die na verloop van tijd resulteren in perverse uitkomsten. Aan de hand van concrete casuïstiek uit de financiële sector, het onderwijs en de zorg komt de Raad tot een aantal gemeenschappelijke factoren: oorspronkelijke doelstellingen worden uit het oog verloren, classificaties gaan een eigen leven leiden en financiële prikkels leiden tot verkeerde handelingen.
Het uit de hand lopen van systemen kan niet alleen aan mensen worden toegeschreven - de 'beursbengels' bijvoorbeeld - maar lijkt eerder een niet of nauwelijks te vermijden bijproduct van goedbedoelde sturingsinstrumenten. Het uit de hand lopen loopt globaal via het volgende proces: om meervoudige belangen - zoals zorgbehoefte en beschikbaar budget - met elkaar in evenwicht te brengen worden sturingsinstrumenten ingevoerd. Omdat sluipenderwijs één bepaald belang steeds meer voorop komt te staan - denk aan het budget - ontspoort het sturingsmechanisme, want mensen zullen zich aan gaan passen aan het sturingssysteem: ze 'bespelen' het systeem. Daar reageert het systeem dan weer op en zo kan een wederzijdse beïnvloeding tussen spelers en systeem ontstaan die ervoor zorgt dat het geheel uit de bocht vliegt: iedereen is dan alleen nog maar bezig met dat ene belang. Hoe snel of op welke manier het systeem dan 'omslaat' van productief in pervers is niet precies te voorzien.
Omdat meervoudigheid van belangen altijd zal blijven bestaan, net als het bespelen van systemen door actoren binnen het systeem ligt de oplossing bij het voorkomen dat één belang doorslaggevend wordt: de meervoudigheid van belangen moet worden geborgd.
De Raad adviseert dan ook om tegenkrachten te organiseren, die juist dat doen. Dat kan door niet uit te gaan van één dominant sturings- en selectiemechanisme - zeker als dat gekoppeld is aan het geld - , maar door een zekere variëteit in mechanismen in te zetten. Daarnaast moeten organisaties en sectoren zelf ook tegendruk durven leveren door binnen organisaties of sectoren handelingspatronen ter discussie te stellen.
In mijn ogen een mooie bevestiging van het gegeven dat je sociale - complexe - systemen nooit kunt optimaliseren naar één eigenschap, maar dat je voor duurzaam gebruik zult moeten streven naar het optimaliseren van een mix aan eigenschappen.
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling: Tegenkracht organiseren, lessen uit de kredietcrisis.
Den Haag 2011. ISBN: 9789077758304. Te downloaden via http://www.adviesorgaan-rmo.nl/publicaties/adviezen/2011/1767/1771/
donderdag 22 december 2011
Zwaargewichten in het vrijwilligerswerk 2
In deel 1 over zwaargewichten in het vrijwilligerswerk werd duidelijk dat er - in Canada - zoiets bestaat als een 'civic core', een relatief kleine groep mensen die een buitenproportioneel aandeel levert in het aantal vrijwilligersuren. De vraag is natuurlijk of dat in Nederland en Rotterdam ook zo is.
René Bekkers van de VU - zie ook de post over vrijwilligerswerk en vertrouwen - heeft dat recent onderzocht en ook hij komt - op basis van onderzoeksgegevens van 1997 tot 2009 uit Geven in Nederland - tot de conclusie dat er in Nederland sprake is van een 'civic core'. De top 20% bijdragers aan het vrijwilligerswerk leveren samen 86% van alle gemaakte vrijwilligersuren. De 'core' is hier dus niet zo klein als in Canada ( 9% leverde daar 80% van de uren), maar er is niettemin sprake van concentratie van erg veel inzet bij een relatief kleine groep. Ook in Nederland is er sprake van een kleine groep zwaargewichten onder de vrijwilligers die verantwoordelijk is voor een onevenredig groot deel van de gemaakte vrijwilligersuren. Net als in Canada geldt dat eveneens voor het geven van geld.
Bekkers heeft kunnen onderzoeken hoe de samenstelling van de groep zwaargewichten in de onderzochte jaren is veranderd. Zijn conclusie is dat de zwaargewichten worden gevormd door een steeds kleiner wordende groep religieus geïnspireerde vrijwilligers die zich in toenemende mate inzet, terwijl die groep al zo onevenredig veel doet - mijn nadruk en toevoeging. Met de voortschrijdende ontkerkelijking in Nederland is dat misschien iets om een beetje zenuwachtig van te worden, zowel voor de filantropie als voor het vrijwilligerswerk.
Naast religie is ook opleiding een sterk bepalende factor voor geven van tijd en geld. Omdat het gemiddelde opleidingsniveau hoger wordt, zou je kunnen verwachten dat de negatieve gevolgen voor het geven van tijd en geld van de ontkerkelijking worden gecompenseerd door de extra opbrengsten van het toegenomen opleidingsniveau. Deze 'compensatie hypothese' blijkt echter niet op te gaan. Bekkers' onderzoek vindt alleen bevestiging voor de 'concentratie hypothese': de druk op de zwaargewichten neemt toe.
Nu nog een keer een analyse van de Rotterdamse situatie.
René Bekkers, Religion and the civic core in the Netherlands,
Center for Philantropic Studies, VU University.
Te vinden op: http://www.geveninnederland.nl/file/329/religion_core_paper_incltables.pdf
René Bekkers van de VU - zie ook de post over vrijwilligerswerk en vertrouwen - heeft dat recent onderzocht en ook hij komt - op basis van onderzoeksgegevens van 1997 tot 2009 uit Geven in Nederland - tot de conclusie dat er in Nederland sprake is van een 'civic core'. De top 20% bijdragers aan het vrijwilligerswerk leveren samen 86% van alle gemaakte vrijwilligersuren. De 'core' is hier dus niet zo klein als in Canada ( 9% leverde daar 80% van de uren), maar er is niettemin sprake van concentratie van erg veel inzet bij een relatief kleine groep. Ook in Nederland is er sprake van een kleine groep zwaargewichten onder de vrijwilligers die verantwoordelijk is voor een onevenredig groot deel van de gemaakte vrijwilligersuren. Net als in Canada geldt dat eveneens voor het geven van geld.
Bekkers heeft kunnen onderzoeken hoe de samenstelling van de groep zwaargewichten in de onderzochte jaren is veranderd. Zijn conclusie is dat de zwaargewichten worden gevormd door een steeds kleiner wordende groep religieus geïnspireerde vrijwilligers die zich in toenemende mate inzet, terwijl die groep al zo onevenredig veel doet - mijn nadruk en toevoeging. Met de voortschrijdende ontkerkelijking in Nederland is dat misschien iets om een beetje zenuwachtig van te worden, zowel voor de filantropie als voor het vrijwilligerswerk.
Naast religie is ook opleiding een sterk bepalende factor voor geven van tijd en geld. Omdat het gemiddelde opleidingsniveau hoger wordt, zou je kunnen verwachten dat de negatieve gevolgen voor het geven van tijd en geld van de ontkerkelijking worden gecompenseerd door de extra opbrengsten van het toegenomen opleidingsniveau. Deze 'compensatie hypothese' blijkt echter niet op te gaan. Bekkers' onderzoek vindt alleen bevestiging voor de 'concentratie hypothese': de druk op de zwaargewichten neemt toe.
Nu nog een keer een analyse van de Rotterdamse situatie.
René Bekkers, Religion and the civic core in the Netherlands,
Center for Philantropic Studies, VU University.
Te vinden op: http://www.geveninnederland.nl/file/329/religion_core_paper_incltables.pdf
woensdag 21 december 2011
Zwaargewichten in het vrijwilligerswerk 1
Veel sociale verschijnselen zijn onevenredig verdeeld. Zo'n effect wordt wel samengevat met een 80/20 regel. Zo liet de econoom Vilfredo Pareto zien dat 80% van het vermogen (of land) bij 20% van de Italianen zat. De Occupybeweging heeft dat percentage voor de VS recentelijk nog wat opgehoogd naar 99%, maar wat de precieze cijfers ook zijn, onevenredig veel van iets wordt veroorzaakt door, gedaan door, is van of hoort bij een kleine groep van iets anders. Zo is het ook in het vrijwilligerswerk: daar zijn grote verschillen te zien in de inzet van mensen.
Een belangrijk artikel over het verschijnsel van de 'civic core' - in Canada - werd in 2001 geschreven door Reed en Selbee, twee Canadese onderzoekers. Het bestaan van een 'civic core' duidt erop dat niet iedereen evenveel bijdraagt aan maatschappelijke activiteiten. Een klein deel, de 'core', doet erg veel en de grote rest doet ..de rest. Voor een idee over hoe scheef de verhouding kan liggen: in 2000 maakte 9% van de Canadezen 80% van alle vrijwilligersuren. De overige 91% maakte dus in totaal samen maar 20% van de vrijwilligersuren. De inzet van de 'core' is dus buitenproportioneel hoog en die van de rest veel te laag. Het is dus een misverstand ervan uit te gaan dat iedereen wel ongeveer evenveel zal doen en daarmee evenredig bijdraagt.
Het effect speelt niet alleen bij vrijwilligerswerk. Ook bij het geven van geld en het meedoen in verenigingen speelt de onevenredigheid een grote rol. In feite is er sprake van een drietal 'cores': één elk voor het geven van tijd, geld en het meedoen in verenigingen. Deze 'cores' overlappen elkaar er daarmee ontstaat er een structuur waarin een heel kleine groep alle drie activiteiten doet, er drie groepen zijn die twee dingen doen en drie groepen die maar een ding doen. Binnen de 'core' is dus ook nog weer verschil te maken.
De grootte van de 'core' hangt af van de provincie in Canada en er zijn duidelijke karakteristieken te vinden van mensen die deel uitmaken van de core. Deze Canadezen zijn ouder, hoger opgeleid en religieuzer dan 'non-core' Canadezen. Bovendien hebben ze vaker dan 'non-core' een achtergrond in het jeugdwerk, al dan niet religieus, in studentenbesturen of hebben ze ouders die vrijwilligerswerk deden. Kinderen ouder dan 6 jaar hebben schijnt in Canada ook tot meer maatschappelijke participatie te leiden.
De onderzoekers vragen zich af of er niet eens onderzocht zou moeten worden of er zoiets bestaat als een 'civil society elite' van actieve, betrokken burgers die de maatschappij draaiend houdt met een onevenredig hoge maatschappelijke inzet. Hoe die elite dan tot stand komt en in stand wordt gehouden is dan een logische vervolgvraag.
In Rotterdam worden deze 'core' vrijwilligers de 'zwaargewichten' genoemd. In een volgende post meer.
Paul B. Reed, L. Kevin Selbee: The civic core in Canada: disproportionality in charitable giving, volunteering, and civic participation.
Statistics Canada & Carleton University, Ottawa.
Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, vol. 30, no. 4, december 2001 761-780.
Richard Koch, Het tachtig/twintig principe. Reed en Selbee verwijzen naar dit boek.
Academic Service 1998, ISBN 9052614156
Een belangrijk artikel over het verschijnsel van de 'civic core' - in Canada - werd in 2001 geschreven door Reed en Selbee, twee Canadese onderzoekers. Het bestaan van een 'civic core' duidt erop dat niet iedereen evenveel bijdraagt aan maatschappelijke activiteiten. Een klein deel, de 'core', doet erg veel en de grote rest doet ..de rest. Voor een idee over hoe scheef de verhouding kan liggen: in 2000 maakte 9% van de Canadezen 80% van alle vrijwilligersuren. De overige 91% maakte dus in totaal samen maar 20% van de vrijwilligersuren. De inzet van de 'core' is dus buitenproportioneel hoog en die van de rest veel te laag. Het is dus een misverstand ervan uit te gaan dat iedereen wel ongeveer evenveel zal doen en daarmee evenredig bijdraagt.
Het effect speelt niet alleen bij vrijwilligerswerk. Ook bij het geven van geld en het meedoen in verenigingen speelt de onevenredigheid een grote rol. In feite is er sprake van een drietal 'cores': één elk voor het geven van tijd, geld en het meedoen in verenigingen. Deze 'cores' overlappen elkaar er daarmee ontstaat er een structuur waarin een heel kleine groep alle drie activiteiten doet, er drie groepen zijn die twee dingen doen en drie groepen die maar een ding doen. Binnen de 'core' is dus ook nog weer verschil te maken.
De grootte van de 'core' hangt af van de provincie in Canada en er zijn duidelijke karakteristieken te vinden van mensen die deel uitmaken van de core. Deze Canadezen zijn ouder, hoger opgeleid en religieuzer dan 'non-core' Canadezen. Bovendien hebben ze vaker dan 'non-core' een achtergrond in het jeugdwerk, al dan niet religieus, in studentenbesturen of hebben ze ouders die vrijwilligerswerk deden. Kinderen ouder dan 6 jaar hebben schijnt in Canada ook tot meer maatschappelijke participatie te leiden.
De onderzoekers vragen zich af of er niet eens onderzocht zou moeten worden of er zoiets bestaat als een 'civil society elite' van actieve, betrokken burgers die de maatschappij draaiend houdt met een onevenredig hoge maatschappelijke inzet. Hoe die elite dan tot stand komt en in stand wordt gehouden is dan een logische vervolgvraag.
In Rotterdam worden deze 'core' vrijwilligers de 'zwaargewichten' genoemd. In een volgende post meer.
Paul B. Reed, L. Kevin Selbee: The civic core in Canada: disproportionality in charitable giving, volunteering, and civic participation.
Statistics Canada & Carleton University, Ottawa.
Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, vol. 30, no. 4, december 2001 761-780.
Richard Koch, Het tachtig/twintig principe. Reed en Selbee verwijzen naar dit boek.
Academic Service 1998, ISBN 9052614156
Nog steeds geen wereldkampioen
In september vond ik een rapport van de Charities Aid Foundation CAF over het wereldwijde beeld in 2010 van 'geven', opgesplitst in het geven van tijd - vrijwilligerswerk -, van geld - filantropie - en van hulp - het helpen van een vreemdeling. De CAF is een in Engeland gevestigde non-profit die het rapport opstelt aan de hand van wereldwijde gegevens van het onderzoeksbureau Gallup. De post erover vindt u hier: vwwiu.blogspot.com/2011/09/eindelijk-wereldkampioen.html. Het plezier van een dergelijke opzet zit niet zozeer in het wetenschappelijke karakter als wel in het feit dat het wereldwijd is toegepast en er dus vergelijkingsmateriaal op mondiale schaal beschikbaar komt. De onderzoekers geven aan dat hun onzekerheidsmarges tussen de 2% en 5% zitten. Kleine variaties zijn dus niet significant.
In 2010 was Nederland het meest gul in het geven van geld - daar waren we met 77% 'geldgevers' wereldkampioen. Voor vrijwilligerswerk stonden we op plaats 9, met 39% 'tijdgevers'. Het helpen van een vreemdeling was matiger: daar stonden we nog net in de bovenste helft van het rijtje. De overallscore was een 7e plaats.
Inmiddels zijn de resultaten voor 2011 ook bekend en ziet het beeld voor Nederland er als volgt uit:
Afgezien van het eindejaarslijstjesgevoel dat het allemaal een beetje oproept wordt ook duidelijk dat 'geven' wereldwijd in de lift zit - als je het tenminste op deze manier meet -. Was in 2010 het wereldwijde gemiddelde over de drie vormen van geven nog 31.6%, in 2011 is dat gestegen tot 32.4%. De winst komt vooral voor rekening van het helpen van een vreemdeling en van het vrijwilligerswerk. Het geven van geld heeft ongetwijfeld wereldwijd te maken gehad met de economische crisis.
Nog een beetje ons best doen dus en over een jaartje of 5 zijn we echt wereldkampioen civil society....
De bron zelf: https://www.cafonline.org/pdf/World_Giving_Index_2011_191211.pdf
In 2010 was Nederland het meest gul in het geven van geld - daar waren we met 77% 'geldgevers' wereldkampioen. Voor vrijwilligerswerk stonden we op plaats 9, met 39% 'tijdgevers'. Het helpen van een vreemdeling was matiger: daar stonden we nog net in de bovenste helft van het rijtje. De overallscore was een 7e plaats.
Inmiddels zijn de resultaten voor 2011 ook bekend en ziet het beeld voor Nederland er als volgt uit:
- Geven van geld: gedeelde derde plaats, samen met Ierland, met 75% geldgevers. We zijn voorbijgestreefd door het Verenigd Koninkrijk en door wereldkampioen Thailand.
- Geven van tijd: we staan op de 15e plaats, met 37% vrijwilligers.
- Helpen van vreemden: 53e plaats met 51% van de inwoners die een vreemde heeft geholpen. Duidelijk opgeschoven naar boven in de lijst van 153 landen.
Afgezien van het eindejaarslijstjesgevoel dat het allemaal een beetje oproept wordt ook duidelijk dat 'geven' wereldwijd in de lift zit - als je het tenminste op deze manier meet -. Was in 2010 het wereldwijde gemiddelde over de drie vormen van geven nog 31.6%, in 2011 is dat gestegen tot 32.4%. De winst komt vooral voor rekening van het helpen van een vreemdeling en van het vrijwilligerswerk. Het geven van geld heeft ongetwijfeld wereldwijd te maken gehad met de economische crisis.
Nog een beetje ons best doen dus en over een jaartje of 5 zijn we echt wereldkampioen civil society....
De bron zelf: https://www.cafonline.org/pdf/World_Giving_Index_2011_191211.pdf
Abonneren op:
Posts (Atom)