maandag 21 juni 2010

Vragenlijst betrokkenheid

Geen enkele vrijwilligersorganisatie ontkomt eraan: verloop van vrijwilligers. Mensen houden er mee op, soms om duidelijke redenen als een verhuizing, maar soms ook omdat het vrijwilligerswerk of de vrijwilligersorganisatie niet opleveren wat de vrijwilligers ervan verwachten. Dit verloop is soms onvermijdelijk, maar vaak kun je er als bestuur of coördinator meer aan doen dan je denkt. Dat begint dan met weten wat er aan de hand is bij een groot verloop. Voor een coördinator van een kleine vrijwilligersorganisatie is het vaak mogelijk om gewoon veel op de vloer aanwezig te zijn en goed te luisteren, maar voor grotere organisaties (meer dan 30 vrijwilligers) zijn andere methoden soms ook bruikbaar.

Meten is weten
Er zijn twee instrumenten die gebruikt kunnen worden om greep te krijgen op het verloop van vrijwilligers in een vrijwilligers-organisatie.
Het eerste is het exit-gesprek. Dit is een gesprek met de vertrekkende vrijwilliger over het waarom van het vertrek uit de organisatie. Soms kan de vrijwilligersorganisatie die reden niet beïnvloeden, zoals bij een verhuizing, maar soms blijkt achteraf dat er wel wat aan te doen was geweest. Als het goed is worden er conclusies getrokken uit het exit-gesprek en wordt bijvoorbeeld het waarderingsbeleid aangepast. Nuttig, maar wijsheid achteraf dus, terwijl vooraf misschien beter was geweest.

Een tweede meetmethode is een tevredenheidsonderzoek onder vrijwilligers. Eenmaal per jaar (of vaker als dat nodig lijkt) wordt een vragenlijst afgenomen onder alle vrijwilligers. In die vragenlijst kan van alles worden gevraagd over hoe de vrijwilligers het werken bij hun organisatie ervaren. De kunst is natuurlijk om een goede vragenlijst te vinden.

Betrouwbare vragenlijst
Edwin Boezeman (zie voorgaande blogpost "trots en respect") heeft voor zijn promotieonderzoek een vragenlijst ontwikkeld die veel aspecten van de betrokkenheid van een vrijwilliger bij de organisatie kan meten. De lijst is gevalideerd (hij meet inderdaad wat hij moet meten) en mag vrij worden gebruikt. Dat betekent dat er een wetenschappelijk gefundeerde manier bestaat om te onderzoeken hoe vrijwilligers aankijken tegen de eigen organisatie en het eigen werk.
Open algemene vragen worden aangevuld met vragen over het gevoel van zelfbepaling, het gevoel van bekwaamheid, het gevoel van verbondenheid, de tevredenheid met het vrijwilligerswerk, het nut van de organisatie en van de vrijwilliger, de trots op de vrijwilligersorganisatie, de van de organisatie ontvangen waardering, de emotionele verbondenheid (een deelaspect van betrokkenheid) bij de organisatie en de normatieve verbondenheid (een ander deelaspect van betrokkenheid). De vragenlijst wordt afgesloten met onder meer vragen over hoe lang de vrijwilliger nog bij de organisatie denkt te blijven.

Proberen?
Om het gebruik van effectieve instrumenten te bevorderen wil PROXY tijd stoppen in het samen met (grotere) vrijwilligersorganisaties opdoen van ervaring met deze vragenlijst. Mocht u interesse hebben in het samen opzetten van een vrijwilligerstevredenheidsonderzoek, neem dan contact op.

dinsdag 15 juni 2010

System Dynamics

System Dynamics (systeemdynamica, SD) is de naam van een technische aanpak van een specifiek soort problemen. De aanpak draait om het leren begrijpen van systemen die over langere tijdspaden lopen en waarin terugkoppeling een rol speelt. Zowel lange tijdspaden als terugkoppelingen behoren niet tot de sterktes van het menselijk denken: daar was op de savanne geen behoefte aan. Snelle conclusies op basis van vuistregels en een groot leervermogen waren daar belangrijker.

De wereld staat voor complexe problemen
De problemen waar we vandaag voor staan maken juist het kijken naar langetermijnontwikkelingen en het doorzien van terugkoppeling erg belangrijk. Een eerste tot de verbeelding sprekende toepassing vond SD in de onderzoeken van de Club van Rome, die in 1972 met het boek "Grenzen aan de groei" aandacht vroeg voor de onderlinge wisselwerking tussen consumptie, bevolkingsgroei, natuurlijke hulpbronnen en vervuiling. Twee decennia later, in 1992, verscheen het vervolg "De grenzen voorbij", waarin ook weer een hoofdrol was weggelegd voor een computersimulatie gebaseerd op SD. Ook op de klimaattop in Kopenhagen was het voor de onderhandelaars mogelijk om diverse scenarios door te rekenen met een SD-simulatie.

Ook het bedrijfsleven
Niet alleen op klimaatgebied doet SD van zich spreken. Managementguru Peter Senge breekt in "De vijfde discipline" een lans voor systeemdenken als de integrerende vijfde discipline voor de lerende organisatie. Overigens geen wonder, want hij werd deels opgeleid aan het MIT, waar ook Forrester, de grondlegger van SD, actief was.

Verschillende smaken
Strict genomen is SD hard en precies wat modelleren betreft. Een standaardwerk voor SD is bijvoorbeeld "Business Dynamics" van John D. Sterman. Er is ook een wat lossere variant (er zijn er overigens nog veel meer) die systeemdenken wordt genoemd.  Een voorbeeld hiervan is "Systeemdenken" van Bill Bryan. Dit is een wat kwalitatiever manier van omgaan met systemen, zonder de nadruk op de simulaties. Een aanrader is het boek van Donella Meadows zelf, afgemaakt door Diana Wright, "Thinking in systems", dat eigenlijk verplichte literatuur zou moeten zijn voor iedereen die nadenkt over zijn omgeving.

Onderliggende wiskunde
SD rekent systemen door met differentiaal- of differentievergelijkingen. De wereld wordt beschouwd als bestaande uit "stocks" (voorraden) en "flows" (stromen), waarbij de flows wiskundig worden gemodelleerd en de stocks worden bepaald door de flows. Terugkoppeling van stocks op flows en andere handigheidjes maken het mogelijk complexe problemen met terugkoppelingen in de loop van de tijd te simuleren.

Snappen, niet voorspellen
De kracht van SD ligt niet zozeer in het waarheidsgetrouw nabootsen van de werkelijkheid. De kracht ligt vooral in het moeten kwantificeren van de factoren die een rol spelen. Dat dwingt tot precisie en helderheid en leidt tot inzicht. Een uitstekende manier om het bijvoorbeeld in een team eens te worden over wat die werkelijkheid nu eigenlijk is. In Nederland is er een groep aan de Radboud Universiteit die het gebruik van SD in groepsprocessen bestudeert, onder leiding van prof. dr. J.A.M. Vennix.

Rekenwerk wordt gedaan
Een populaire softwaretool voor systeemdynamica is de Stella (of iThink) software. In een grafische interface wordt het eenvoudig mogelijk gemaakt modellen op te stellen. Een aantal van de blogposts over vrijwilligerswerk die hier zullen verschijnen is met Stella gemaakt.

Literatuur
Donella H. Meadows et al., "Grenzen aan de groei", Het Spectrum 1972 (oorspronkelijk: The limits to growth, Universe Books, New York, 1972).
Donella H. Meadows et al., "De Grenzen voorbij", Het Spectrum, 1992 (oorspronkelijk: Beyond the limits. Confronting global collapse; Envisioning a sustainable future, Earthscan Publications, London,1991).
Peter M. Senge, "De vijfde discipline", Scriptum Management, 1992 (oorspronkelijk: The fifth discipline; the art and practice of the learning organization, 1990)
John D. Sterman, ""Business Dynamics, system thinking and modeling for a complex world, Irwin McGraw-Hill, New York, 2000.
Bill Bryan, Michael Goodman, Jaap Schaveling, "Systeemdenken", Academic Service (Sdu), Den Haag, 2006
Donella H. Meadows, "Thinking in systems, a primer", Chelsea Green Publishing, USA, 2008

Dynamiek in vrijwilligerswerk

Het percentage vrijwilligers in Rotterdam is vrijwel constant. Individuele vrijwilligers komen en gaan echter. Er is dus sprake van een dynamisch evenwicht: er stromen elk jaar vrijwilligers uit, maar er stromen er blijkbaar elk jaar ook zoveel weer in, dat het aantal in totaal ongeveer gelijk blijft. Om dit verder in beeld te krijgen heeft het Centrum voor Onderzoek en Statistiek dit aspect voor het eerst meegenomen in het tweejaarlijkse VTO-onderzoek.

Dynamisch evenwicht
Aan de deelnemers aan het onderzoek werd gevraagd of ze twaalf maanden geleden ook vrijwilligerswerk deden en of ze daarvoor al eens vrijwilligerswerk hadden gedaan.
Van de vrijwilligers zei 73 % twaalf maanden geleden vrijwilligerswerk te hebben gedaan. Bij de niet-vrijwilligers was dit 9 %. In totaal zei daarmee 29% van de Rotterdammers een jaar geleden vrijwilligerswerk te hebben gedaan. Gezien de deelnamepercentages van 31 % (2007) en 30 % (2009) dus realistische percentages.
In aantallen kan dit ook als volgt worden weergegeven:

Groeppercentageaantal
jaar geleden ook al vrijwilliger
22 %
102.000
ingestroomd
8 %
37.000
uitgestroomd
6 %
28.000
nu niet en jaar geleden niet
64 %
296.500
Tabel 1: categorie-indeling met groottes voor dynamiek in vrijwilligersbestand

Grofweg betekent dit dat meer dan een kwart (27 %) van de vrijwilligers uitstroomde. Het verloop zal nog iets groter zijn, want van de blijvers zou een deel een jaar geleden best vrijwilligerswerk bij een andere organisatie gedaan kunnen hebben. Dit strookt met gegevens uit andere bronnen die stellen dat 30% van de vrijwilligers jaarlijks vertrekt.

Wordt iedereen ooit in zijn leven vrijwilliger?
Omdat ook is gevraagd of deelnemers "ooit" vrijwilligerswerk hebben gedaan, is ook duidelijk geworden dat de Rotterdammers ook als volgt ingedeeld kunnen worden:

Groep percentage aantal
huidige vrijwilligers
30 %
139.000
ex-vrijwilligers vorig jaar
6 %
28.000
ex-vrijwilligers langer geleden
13 %
59.500
nog nooit vrijwilliger
51%
237.500
Tabel 2: categorie-indeling naar al dan niet gedaan hebben van vrijwilligerswerk

Grofweg heeft de helft van de bevolking ooit in zijn of haar leven vrijwilligerswerk gedaan.

Wie zijn de instromers en uitstromers?
De ingestroomden, die nog geen vrijwilligerswerk deden, zijn een stuk jonger en vaak ook alleenstaande ouders. Ze zijn wat lager opgeleid en hebben iets vaker geen betaald werk. Meer mensen dus met een laag inkomen dan onder de bestaande vrijwilligers. De helft van de nieuwe vrijwilligers zijn niet-westerse allochtonen en dat is aanzienlijk meer dan bij de bestaande vrijwilligers. Omdat de "gevestigde" vrijwilligers in 2007 en 2009 veel op elkaar lijken, moeten er dus ook mensen zijn uitgestroomd die lijken op de instromers. De dynamiek is dus hoog in de groep met eigenschappen zoals hierboven beschreven. Het lijkt er dus op dat de instromers en de uitstromers, de vluchtige groep, in demografische eigenschappen afwijkt van de kern van gevestigde vrijwilligers. Hierop zou in het beleid van Rotterdamse vrijwilligersorganisaties kunnen worden ingespeeld.


Bron: Vrijwilligerswerk en informele hulp in Rotterdam 2009, Centrum voor Onderzoek en Statistiek, drs. P.A. de Graaf, mei 2010. In opdracht van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het rapport is te downloaden van www.cos.rotterdam.nl en van www.inZ.nl.

Extra tijdsinzet

Zowel een deel van de bestaande vrijwilligers als een aantal niet-vrijwilligers zou best (meer) vrijwilligerswerk willen gaan doen indien ze gevraagd zouden worden. Wat zouden we mogen verwachten aan extra vrijwilligersuren als al die extra inzet kan worden gemobiliseerd? Op basis van onderzoek door het Centrum voor Onderzoek en Statistiek is daarover het volgende te zeggen:

Aantal extra te besteden uren
Aan bestaande en nieuwe vrijwilligers is gevraagd hoeveel extra tijd ze zouden willen besteden aan vrijwilligerswerk. De resultaten zijn samengevat in tabel 1:

aantal te besteden uren extra inzet bestaande vrijwilligers extra inzet nieuwe vrijwilligersextra inzet totaal inzet bestaande vrijwilligers
minder dan een uur per week
11 %
6 %
9 %
22 %
ongeveer 1 uur per week
24 %
20 %
22 %
18 %
ongeveer 2 uur per week
32 %
34 %
33 %
18 %
3-4 uur per week
23 %
31 %
27 %
16 %
5-10 uur per week
6 %
6 %
6 %
17 %
11-20 uur per week
2 %
1 %
2 %
7 %
meer dan 20 uur per week
2 %
1 %
1 %
3 %
totaal
100 %
100 %
100 %
100 %
Tabel 1: extra inzet van bestaande en nieuwe vrijwilligers vergeleken met de huidige inzet


De nieuwe inzet ligt naar verwachting voor een derde deel onder of op een uur per week en voor twee derde deel op of beneden de 2 uur per week. Nieuwe vrijwilligers schatten hun bijdrage hoger in dan bestaande vrijwilligers: dat is niet zo vreemd gezien het feit dat bestaande vrijwilligers al een bestaande werklast hebben. Daar waar bestaande vrijwilligers gemiddeld 3,6 uur besteden, verwachten de nieuwe vrijwilligers gemiddeld 2,9 uur in te gaan zetten. Als de bijdragen van extra inzet van bestaande vrijwilligers en van nieuwe vrijwilligers bij elkaar worden opgeteld komen bovenop de 510.000 uur per week nog eens 175.000 uur extra komen. Een groei van ruim 30 % in tijdsinzet is, althans op basis van de gegeven antwoorden, mogelijk.

Groei binnen het bestaande vrijwilligerswerk
Als alleen wordt gekeken naar de extra inzet van de 21 % van de bestaande vrijwilligers kan worden geschat dat daar nog 85.000 extra uren inzet zijn te halen. Het loont dus de moeite de bestaande vrijwilligers zo enthousiast te maken dat ze meer gaan doen.

Bron: Vrijwilligerswerk en informele hulp in Rotterdam 2009. Centrum voor Onderzoek en Statistiek, drs. P.A. de Graaf, mei 2010. In opdracht van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het rapport is te downloaden van www.cos.rotterdam.nl of van www.inZ.nl.

Wie is mogelijk vrijwilliger?

Uit onderzoek van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek blijkt dat 30.000 Rotterdammers die nu nog geen vrijwilligerswerk doen daartoe wel bereid zouden zijn als ze ervoor werden gevraagd. Dat roept de vraag op waarom ze dan tot nu toe blijkbaar niet zijn gevraagd. Dat wordt binnenkort in een andere blogpost besproken. Een tweede vraag is wie die potentiële vrijwilligers dan zijn. Daar is op grond van onderzoek het een en ander over te zeggen.
Verder is er een grote groep van Rotterdammers die het nog niet weten, zelfs als ze gevraagd zouden worden. Wie zijn dat dan precies?

De potentiële vrijwilliger uit de groep van 30.000
is vaker vrouw dan man: 63% tegen 37 %. De leeftijdsgroep van 25-45 is relatief meer geïnteresseerd, de groep van 65-75 daarentegen juist helemaal niet. Hoewel er dus een grote groep babyboomers aankomt, is hun bereidheid vrijwilligerswerk te gaan doen indien gevraagd blijkbaar niet al te hoog. Verder zijn paren zonder kinderen en mensen met betaald werk goed vertegenwoordigd in de groep van 30.000, net als hoog opgeleiden.
Bedenk dat alle 30.000 Rotterdammers in deze groep bereid zijn vrijwilliger te worden! Het loont dus om te proberen deze 30.000 te vinden.

De groep die het niet weet
is relatief vaak 13-25 jaar oud. Ouderen van 65-75 zijn ondervertegenwoordigd: die weten blijkbaar wat ze willen. Aangezien de groep gepensioneerden deels samenvalt met 65-75 jarigen is het ook niet verwonderlijk dat  ook deze groep relatief slecht vertegenwoordigd is in de groep twijfelaars.

De voornaamste conclusie is dat de Rotterdammers van 67-75 jaar duidelijk ondervertegenwoordigd zijn in de groep van 30.000 en in de groep twijfelaars. Ze weten relatief vaker dat ze geen vrijwilligerswerk gaan doen als het ze wordt gevraagd. Aangezien er toch een behoorlijke groep babyboomers aan komt zal hier per saldo toch een aanzienlijk aantal vrijwilligers bij zitten.

Bron: Vrijwilligerswerk en informele hulp in Rotterdam 2009, Centrum voor Onderzoek en Statistiek, mei 2010, drs. P.A. de Graaf. In opdracht van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het rapport is te downloaden van www.cos.rotterdam.nl of www.inZ.nl

maandag 14 juni 2010

Is er nog groei mogelijk?

Er wordt in Rotterdam veel aan vrijwilligerswerk gedaan. Ruim 140.000 Rotterdammers leveren samen 510.000 uur vrijwilligerswerk per week. Het Centrum voor Onderzoek en Statistiek onderzocht in 2003 en in 2009 hoeveel Rotterdammers bereid zouden zijn vrijwilliger te worden als ze dat zou worden gevraagd. De resultaten uit de onderzoeken zijn samengevat in de onderstaande tabel:

Bereidheid indien gevraagd Is vrijwilliger in 2009 Is geen vrijwilliger in 2009  Totaal in 2009Totaal in 2003
Ja 21 % 10 % 13 %21 %
Nee 27 % 51 %44 % 34 %
Weet niet 51 % 40 % 43 %45 %
Totaal 100 % 100 %100 % 100 %
Tabel 1: bereidheid (meer) vrijwilligerswerk te gaan doen.

De bereidheid vrijwilligerswerk te gaan doen is onder Rotterdammers die nog geen vrijwilligerswerk doen 10 % in 2009. Dit zijn ongeveer 30.000 personen. Onder vrijwilligers is de groep die bereid is extra vrijwilligerswerk te gaan doen hoger: 21 %. In totaal wil 13 % van de Rotterdammers wel (meer) vrijwilligerswerk gaan doen in 2009. In 2003 was deze bereidheid nog 21 %.
De grootte van de groep die geen (extra) vrijwilligerswerk zegt te zullen gaan doen is toegenomen: 44 % in 2009 tegenover 34 % in 2003. Minder mensen zeggen ja en meer nee. Vrijwilligers zijn daarin overigens veel milder dan niet-vrijwilligers. Het percentage twijfelaars is ongeveer gelijk gebleven. Dat zijn er nog altijd zo'n 125.000-130.000.

Samengevat: er is een in grootte afnemende groep van ruim 30.000 Rotterdammers die nog geen vrijwilliger zijn die wel bereid is vrijwilligerswerk te gaan doen. Verder zijn er een kleine 30.000 vrijwilligers die meer vrijwilligerswerk op zich willen nemen. De groep die afwijzend staat ten opzichte van vrijwilligerswerk neemt toe en de groep twijfelaars van 125-130.000 blijft ongeveer constant.

Bron: Vrijwilligerswerk en informele hulp in Rotterdam 2009, Centrum voor Onderzoek en Statistiek, drs. P.A. de Graaf, mei 2010. In opdracht van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het rapport is te downloaden van www.cos.rotterdam.nl of van www.inZ.nl.

Regelmaat in vrijwilligerswerk

Vrijwilligers doen niet allemaal evenveel vrijwilligerswerk en ook niet even vaak. De regelmaat waarmee Rotterdammers vrijwilligerswerk doen is onderzocht door het Centrum voor Onderzoek en Statistiek. In de volgende tabel staan de resultaten voor 2007 en 2009:



Regelmaat Percentage van vrijwilligers 2007 Percentage van vrijwilligers 2009
Een of enkele keren per jaar of minder32 % 23 %
Minder dan eens per maand9 % 8 %
Ongeveer een keer per maand 13 %13 %
Enkele keren per maand 13 %15 %
Ongeveer een keer per week 18 %21 %
Vaker dan een keer per week 16 %20 %
Totaal 100 %100 %

Tabel 1: regelmaat van het doen van vrijwilligerswerk, onderzocht in 2007 en 2009

Duidelijk wordt dat in 2009 ruim 30% van de vrijwilligers minder dan eens per maand vrijwilligerswerk doet. In 2007 was dat nog 41 %. Grofweg doet verder 60% van de vrijwilligers in 2009 minder dan eenmaal per week vrijwilligerswerk. In 2007 was dat nog 67 %.
Het heeft er alle schijn van dat de frequentie van het doen van vrijwilligerswerk oploopt. Samen met de in een andere blogpost geconstateerde toename van de gemiddelde tijd dat mensen vrijwilligerswerk lijkt het er daarmee op dat het te verwachten toenemende beroep op de vrijwilliger zich al aan het voltrekken is.

Bron: Vrijwilligerswerk en informele hulp in Rotterdam 2009, Centrum voor Onderzoek en Statistiek, mei 2010, drs. P.A. de Graaf. In opdracht van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het rapport is te downloaden van www.cos.rotterdam.nl of www.inZ.nl.

Tijdgebrek bij vrijwilligers?

Op het eerste gezicht zou het hebben van weinig tijd een belemmering kunnen zijn voor het doen van vrijwilligerswerk. In de onderzoeksreeks "Vrijwilligerswerk en informele hulp in Rotterdam" is in 2009 onderzocht of Rotterdammers eigenlijk wel tijd hebben voor vrijwilligerswerk.


Tijd beschikbaar voor vrijwilligerswerk?
Rotterdammers werd in 2009 gevraagd of ze eigenlijk niet te weinig tijd hadden om vrijwilligerswerk te doen. De antwoorden staan in onderstaande tabel:

Eigenlijk geen tijd Huidige vrijwilligers Voormalige vrijwilligers Overige niet-vrijwilligersTotaal
Ja 23 % 51 % 59 % 47 %
Een beetje 31 % 21 % 16 % 21 %
Nee 46 % 29 % 25 % 32 %
Totaal 100 %100 % 100 % 100 %
Tabel 1: hebben respondenten tijd voor vrijwilligerswerk? Vrijwilligers wijken duidelijk af van voormalige vrijwilligers en niet-vrijwilligers. 

Onder voormalige en niet-vrijwilligers zijn de personen die geen tijd hebben voor vrijwilligerswerk in de meerderheid. Dit zou erop wijzen dat tijdgebrek een reden zou kunnen zijn om geen vrijwilligerswerk te gaan doen. Ongeveer een kwart van beide groepen heeft echter geen problemen met de beschikbaarheid van tijd.
Bij vrijwilligers is het net andersom: ongeveer de helft van de vrijwilligers heeft geen problemen, ongeveer een kwart zegt die wel te hebben, maar doet toch gewoon vrijwilligerswerk.

Een andere interessante vraag gaat over de regie over de tijd:

Kunt u zelf bepalen hoeveel tijd u aan vrijwilligerswerk besteedt?
Rotterdammers blijken relatief vrij te zijn in het bepalen van de tijd die ze aan vrijwilligerswerk kunnen besteden. Dat blijkt uit de onderstaande gegevens:




Kan tijdsinzet zelf bepalen
Huidige vrijwilligers
Voormalige vrijwilligers
Overige niet-vrijwilligers
Totaal
Ja
74 %
71 %
63 %
68 %
Een beetje
21 %
18 %
16 %
18 %
Nee
5 %
10 %
21 %
14 %
Totaal
100 %
100 %
100 %
100 %
Tabel 2: kunnen respondenten zelf bepalen hoeveel tijd ze aan vrijwilligerswerk besteden?

Het blijkt dat voormalige vrijwilligers en overige niet-vrijwilligers aanmerkelijk minder vaak dan vrijwilligers zelf kunnen bepalen hoeveel tijd ze aan vrijwilligerswerk zouden willen besteden. Toch geeft een meerderheid in beide groepen aan dat de regie over de eigen tijd voldoende ruimte biedt voor het doen van vrijwilligerswerk.

Bron: Vrijwilligerswerk en informele hulp in Rotterdam 2009, Centrum voor Onderzoek en Statistiek, drs. P.A. de Graaf, mei 2010. In opdracht van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het rapport is te downloaden van www.cos.rotterdam.nl of www.inZ.nl.

Tijdsinzet van vrijwilligers


Rotterdamse vrijwilligers besteedden in 2009 samen naar schatting 510.000 uur aan hun vrijwilligerswerk. In 2007 werd ongeveer 470.000 uur aan vrijwillige inzet geleverd. 


Ureninzet door de jaren heen
Omdat de verdeling van de ureninzet door de jaren heen wordt onderzocht in de tweejaarlijkse onderzoeksreeks van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek "vrijwilligerswerk en informele hulp in Rotterdam" kan het volgende beeld worden samengesteld:


aantal uren 1995 19972005 2007 2009
minder dan een uur per week 28 % 27 % 23 % 26 % 19 %
ongeveer 1 uur per week 20 % 17 % 20 % 18 % 20 %
ongeveer 2 uur per week 18 % 21 % 19 % 19 % 19 %
3-4 uur per week 17 % 17 % 18 % 17 % 18 %
5-10 uur per week 13 % 11 % 13 % 13 % 16 %
11-20 uur per week 3 % 4 % 4 % 5 % 7 %
meer dan 20 uur per week 2 % 3 % 2 % 2 % 2 %
Totaal 100 % 100 % 100 % 100 % 100 %
Tabel 1: ureninzet van Rotterdamse vrijwilligers door de jaren heen.
N.B: de urenverdeling is gebaseerd op onbetaalde arbeid. Hoewel het feitelijk niet correct is de bovenstaande onderverdeling in aantal uren te gebruiken voor het vrijwilligerswerk (want gemeten voor onbetaald werk) zijn de afwijkingen niet erg groot en vallen ze binnen de foutmarges.


Onevenredige verdeling van inzet blijft bestaan
Iets minder dan 60 % van de vrijwilligers besteedde in 2009 twee uur of minder per week aan hun vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk in Rotterdam kan dus al heel goed een "klein parttime baantje" zijn. Deze 60 % van de vrijwilligers leveren samen ongeveer 16 % van alle uren.
Aan de andere kant stonden in 2009 9 % van de vrijwilligers die 10 of meer uren per week klaarstaan voor de stad. Zij leverden samen ongeveer 40 % van alle uren. 

In vergelijking met 1995 en 1997 is in 2009 het aandeel kortdurend vrijwilligerswerk stevig gedaald en is het segment met 5 of meer uren per week stevig gegroeid. Dit is overigens niet vreemd: wanneer het aantal uren geleverd vrijwilligerswerk stijgt en het aantal vrijwilligers ongeveer gelijk blijft moet het gemiddelde wat omhoog schuiven.

Bron:Vrijwilligerswerk en informele hulp in Rotterdam 2009, Centrum voor Onderzoek en Statistiek, drs. P.A. de Graaf, mei 2010. In opdracht van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het rapport is te downloaden van www.cos.rotterdam.nl of www.inz.nl 


vrijdag 11 juni 2010

Vrijwilliger voorspelbaar?

Met het toenemende beroep dat de stad doet op vrijwilligers wordt vrijwilligerswerk steeds meer een hulpbron die bewust moet worden beheerd. Aan de ene kant willen bestuurders dat er voldoende vrijwilligers zijn voor het toenemende takenpakket dat voor ze wordt voorzien. Dat vraagt, zo mogelijk, om een actieve verhoging van het aantal vrijwilligers. Aan de andere kant is er bezorgdheid over het uitputten van deze hulpbron: "overshoot and collapse" moet worden voorkomen. Het Centrum voor Onderzoek en Statistiek zocht in opdracht van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar een model waarmee het doen van vrijwilligerswerk door een Rotterdammer zou moeten kunnen worden voorspeld.

Verklaringsmodel: literatuur
Uit de literatuur zijn verschillende theoretische modellen bekend over het al dan niet doen van vrijwilligerswerk. Vaak zijn deze modellen gebaseerd op onderzoek naar politieke participatie. Het COS komt tot de conclusie dat eigenlijk geen van deze bestaande modellen op dit moment veel verklaringskracht heeft. Dat ligt vaak niet eens aan de modellen, maar meer aan de gegevens die beschikbaar zijn over Rotterdamse vrijwilligers. Wat bekend is zijn vaak hardere gegevens als wel of niet doen van vrijwilligerswerk, adres, opleidingsniveau, wel of geen betaald werk, leeftijd etc. Subtiele gegevens als houdingen ten opzichte van vrijwilligerswerk of hoe de omgeving denkt over vrijwilligerswerk zijn (nog) niet bekend.

Verklaringsmodel: pragmatische aanpak
Het COS ging daarom anders te werk. Uitgaande van de wel bekende gegevens werd bekeken of die gegevens al dan niet samenhingen met het doen van vrijwilligerswerk. De gegevens werden uit twee afzonderlijke bronnen gehaald: de VrijetijdsOmnibus 2007 en de Sociale Index 2008. In beide onderzoeken wordt gevraagd naar vrijwilligerswerk en in beide onderzoeken worden veel andere gegevens verzameld.

In de VTO-gegevens waren slechts drie gegevens te vinden die samenhingen met het doen van vrijwilligerswerk: lid zijn van een of meerdere organisaties, mantelzorg of informele hulp geven en weten waar je informatie over vrijwilligerswerk kunt vinden. Voor trouwe lezers van de VTO's geen verrassing. Wel opvallend is het feit dat er geen verband is tussen vrijwilligerswerk doen en het aantal vrije uren per week.
In de SI-gegevens was er een correlatie met " inzet voor de buurt", maar dat riekt naar een cirkelredenering. Inzet voor de buurt is natuurlijk vaak al vrijwilligerswerk.

Opvallend is dat het opleidingsniveau geen significante rol lijkt te spelen, terwijl dat nu juist uit de VTO's naar voren komt als een belangrijke bepalende factor. Het belangrijkste resultaat is daarmee dat er geen echt duidelijke factoren in VTO of SI zijn die samenhangen met al dan niet aan vrijwilligerswerk doen.

Uitwerking
Er zijn twee modellen uitgewerkt, waarbij het model op basis van de VTO betere resultaten gaf dan dat op basis van de SI. Met het beste model kan in 71 % van de gevallen op basis van andere gegevens correct worden voorspeld of iemand wel of niet aan vrijwilligerswerk doet.
Een extra vingeroefening werd uitgevoerd door het model los te laten op de verschillende deelgemeenten. De voorspelling van het model werd vergeleken met de werkelijkheid in de deelgemeenten. Op basis daarvan werd geconcludeerd dat Hoek van Holland meer vrijwilligers heeft dan modelmatig zou worden verwacht: daar gaat het eigenlijk "te goed". In Noord, Hoogvliet en Kralingen-Crooswijk zijn juist minder vrijwilligers dan het model voorspelt. Daar zou dus nog winst te behalen moeten zijn.

Bron:
"Op zoek naar een verklaringsmodel voor vrijwilligerswerk", Centrum voor Onderzoek en Statistiek, drs. C. Ergun, oktober 2009. In opdracht van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het rapport is te downloaden van www.cos.rotterdam of van www.inZ.nl

Vrijwilligerswerk in 2009

Begin juni is het rapport "Vrijwilligerswerk en informele hulp in Rotterdam 2009" van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek verschenen. Dit rapport geeft inzicht in de meest recente gegevens over vrijwilligerswerk in Rotterdam. Deze langlopende publicatiereeks is een van de belangrijkste bronnen van informatie over de toestand van het Rotterdamse vrijwilligersveld.

Die toestand in het kort:
Het percentage Rotterdammers dat vrijwilligerswerk doet was in 2009 30 %. Dit cijfer wijkt niet significant af van de gegevens van de vorige meting uit 2007, namelijk 31 %. Hiermee wordt de trend van een nagenoeg constant aandeel vrijwilligers ook in 2009 voortgezet. Voor de veelgehoorde klacht dat niemand meer iets voor een ander over heeft wordt in dit onderzoek dus geen bewijs gevonden. Sterker nog, de 140.000 vrijwilligers leverden samen in 2009 weer meer uren vrijwilligerswerk: 510.000 per week in 2009, in tegenstelling tot 470.000 in 2007.

Wie doen vrijwilligerswerk in Rotterdam?
Net als in voorgaande jaren blijkt dat mannen en vrouwen ongeveer evenveel aan vrijwilligerswerk doen. Jongeren tot 25 jaar doen met 26 % minder dan de andere leeftijdscategorieën met 31%. De deelname van jongeren neemt daarmee heel snel af. Verder werd ook het bekende verband tussen opleidingsniveau en het doen van vrijwilligerswerk weer bevestigd: 20% van de mensen met geen of alleen lager onderwijs doet aan vrijwilligerswerk. Van de hbo/universitair opgeleiden doet 41% vrijwilligerswerk. Hiermee wordt duidelijk dat het vasthouden en/of aantrekken van hoger opgeleiden niet alleen economisch, maar ook sociaal belangrijk is. Alleenstaande ouders zijn veel minder vrijwilligerswerk gaan doen in vergelijking met 2007.

Bij welke type organisaties wordt vrijwilligerswerk gedaan?
Net als in voorgaande jaren wordt het meeste vrijwilligerswerk gedaan in de sport (8 %), bij levenbeschouwelijke organisaties (8%), in de zorg (7 %)en bij het onderwijs (5 %).

Hoe zit het bij de verschillende deelgemeenten?
Op basis van metingen in 2007 en 2009 ontstaat het hieronder geschetste beeld, waarbij de onderzoekers de nodige voorbehouden aanbrengen voor wat betreft de grootte van sommige steekproeven.
Vrijwilligerswerk zit in de lift in Overschie, IJsselmonde, Charlois, Hoogvliet en Hoek van Holland. De overige deelgemeenten blijven gelijk of zakken.

Conclusie:
Het aantal vrijwilligers blijft constant, er worden meer uren vrijwilligerswerk geleverd. Jongeren en alleenstaande ouders haken steeds meer af.

Bron: Vrijwilligerswerk en informele hulp in Rotterdam 2009, Centrum voor onderzoek en statistiek, drs. P. de Graaf, mei 2010. Onderzoek in opdracht van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het rapport is te downloaden van www.cos.rotterdam.nl of van www.inz.nl.