vrijdag 30 september 2011

Mannen, vrouwen en samenwerking

Het blijft een interessant verschijnsel: vraag mensen wie er meer vrijwilligerswerk doen, mannen of vrouwen, en je krijgt te horen dat het vrouwen zijn. In vrijwel alle onderzoeken die ik ken komt naar voren dat het percentage vrijwel hetzelfde is. Hoe zit het nou met mannen, vrouwen en coöperatie?

In een artikel van Balliet, Li, Macfarlan en Van Vught wordt een groot aantal studies naar dit verschijnsel onder de loep genomen en proberen de auteurs wat helderheid te verschaffen. Met slimme statistische technieken is onderzocht wat je nu aan betrouwbare gegevens uit al die studies kunt halen. De resultaten worden gebruikt om twee manieren van kijken naar geslacht en coöperatie met elkaar - en de werkelijkheid - te vergelijken: een sociaal-cultureel perspectief en een evolutionair perspectief. Dat dat laatste een rol speelt is geen verrassing als Mark van Vught meewerkt aan het onderzoek. Wil je een leuk boek lezen over leiderschap vanuit een evolutieperspectief dan zou je zijn "Selected" eens moeten pakken.

Door de bank genomen zijn er geen verschillen te vinden tussen de mate van coöperatie van mannen en vrouwen in de onderzochte sociale dilemma's. Dat is mooi, want dat wordt - bij vrijwilligerswerk - natuurlijk ook keer op keer gemeten. Toch komen er uit dit onderzoek ook nog wel een paar opvallende inzichten naar voren. Wie wanneer hoe coöperatief is hangt af van de situatie:

Mannen zijn onderling coöperatiever dan vrouwen onderling. Dit zou je niet verwachten op basis van een socio-cultureel perspectief - wat stelt dat vrouwen meer zijn gericht op sociale verbanden -, maar juist wel op basis van een evolutionaire redenering. Daar zorgen de moeilijkheden van de jacht en gevechten met andere groepen voor een grote druk op mannen om samen te werken. Groter in ieder geval dan de druk tot samenwerken op vrouwen bij het verzamelen.

Vrouwen zijn daarentegen coöperatiever dan mannen in situaties waar beide geslachten elkaar tegenkomen. Dit is in lijn met de socioculturele - het naleven van stereotypische rolverdelingen - en de evolutionaire modellen - mannen willen prosociale vrouwen, vrouwen willen mannen met status.

Naarmate interacties vaker plaatsvinden, krijgen mannen, meer dan vrouwen, een grotere bereidheid tot samenwerken. Dit is iets wat door de evolutionaire modellen beter wordt verklaard dan door de socioculturele. Mannen lijken onderling wat vergevingsgezinder dan vrouwen: de gevaren van jacht en conflict maken ze onderling meer afhankelijk.

Coöperatie is dus in eerste instantie een menselijk iets en pas als je naar specifieke situaties gaat kijken komen er relatief kleine onderlinge verschillen tussen mannen en vrouwen naar voren. Die verschillen zijn dan wel anders dan in eerste instantie verwacht.

De auteurs besluiten met de conclusie dat er gezocht zou moeten worden naar een model dat de socioculturele en de evolutionaire aanpak meer in overeenstemming met elkaar zou kunnen brengen. Ze pleiten voor een verdieping van het onderzoek naar de invloed van het geslacht op sociaal gedrag door beter rekening te houden met de - experimentele en culturele - context waarin dat onderzoek plaatsvindt.

Balliet, D., Li, N.P., Macfarlan, S.J., & Van Vught, M. (2011, september 12). Sex differences in cooperation: A Meta-Analytic Review of Social Dilemmas. Psychology Bulletin. Advance online publication. doi: 10.1037/a0025354




woensdag 28 september 2011

Kracht van wederkerigheid

In eerdere posts heb ik al eens aandacht besteed aan wederkerigheid, een van de mechanismen die "onder" samenwerking liggen. Je kunt wederkerigheid wiskundig bekijken - zoals Martin Nowak deed - maar ook de sociale psychologie heeft er erg veel aandacht aan besteed. Een uitgebreide beschrijving van wederkerigheid is te vinden in het boek Influence van Robert Cialdini. In hoofdstuk twee gaat hij uitgebreid in op de mogelijkheden die wederkerigheid biedt voor samenwerking en voor misbruik.

Opvallend in dat hoofdstuk is dat hier weer eens naar voren komt dat wederkerigheid iets anders is dan "handel", het "ter plekke" uitruilen van dingen. Er zit een sterk vertrouwen in van wederdiensten die in de toekomst verricht gaan worden. Het is een bijzonder krachtig mechanisme, iets wat hij illustreert aan de hand van twee voorbeelden. Ik volg daarbij grotendeels de dramatische opbouw die Cialdini ook volgt.

Tijdens de hongersnood in Ethiopië in 1985 werd er $ 5000 aan hulp uitgewisseld tussen Ethiopië en Mexico. Bijzonder was dat ondanks de ellendige situatie waarin Ethiopië verkeerde, na jaren van droogte, interne twisten en hoge sterfte door honger en epidemieën, het Rode Kruis van Ethiopië het bedrag overmaakte naar Mexico, voor de slachtoffers van de aardbeving daar. Het motief erachter was dat Mexico in 1935 hulp had verleend aan Ethiopië bij de inval van Italië in dat land. Een tijdsbestek van 50 jaar tussen gift en wedergift kan blijkbaar worden overbrugd door het mechanisme van wederkerigheid. Voor wie zou denken dat het iets Ethiopisch is om zo te handelen volgt nog een voorbeeld - van dichter bij huis.

In de nasleep van de orkaan Katrina (2007) was er een regeringsvertegenwoordiger die bijzonder trots was op de prestaties van de regering bij het lenigen van de nood in New Orleans. Nu moet je dat als Amerikaanse regeringsvertegenwoordiger niet hardop zeggen: de afhandeling van de hulpverlening is een zwarte pagina in de geschiedenis de centrale overheid in Washington. Maar de verleende hulp was snel, goed en vrijgevig. En de regeringsvertegenwoordiger was de toenmalige Nederlandse ambassadeur, Christiaan Kroner. Dat Nederland zo snel en adequaat reageerde kwam volgens Kroner mede omdat Nederland zich aan New Orleans verplicht achtte. Deze stad had in 1953 op dezelfde wijze gereageerd op de stormvloed in Nederland.

Robert B. Cialdini, Influence, Pearson Education Inc., 2009, ISBN 978-0-205-60999-4

dinsdag 20 september 2011

Complexiteit kan best begrijpelijk zijn

Al een jaar of dertig is een deel van de wetenschappelijke gemeenschap bezig met het nadenken over complexe systemen: systemen waarin veel onderdelen op elkaar reageren en elkaar daarbij beïnvloeden. Voor een fysicus met een hang naar simpele wetten onder ingewikkelde verschijnselen een interessant onderwerp. Sociale systemen zijn natuurlijk complexe systemen bij uitstek. "Complexity science" heeft een groot aantal verschijningsvormen en een groot aantal werkvelden - het gaat over bijna alles - en daarom is het leuk om een beschrijving tegen te komen die je praktisch toe kunt passen op systemen waar je dagelijks mee om zou kunnen gaan.

Robert Axelrod - bekend van de boeken "Evolution of Cooperation" en "The Complexity of Cooperation" en aanstichter van de computerwedstrijden waarbij de samenwerkingsstrategieen  Tit-for-Tat  en Pavlov boven kwamen drijven - zie eerdere post - schreef samen met Michael Cohen een korte inleiding die de lezer voldoende ingangen biedt om eens anders tegen een bekend verondersteld sociaal verschijnsel aan te kijken.

Het boek beschrijft een raamwerk waarin variatie en selectie, de bekende "drivers" van evolutie, worden toegepast op de strategieën die actoren in een systeem toepassen. Variatie - in typen actoren en/of in strategieën - kan op een aantal manieren worden bereikt en selectie door verschillende mechanismen bepaalt de kans dat een bepaalde strategie of een bepaald type actor overleeft. Aan de hand van een vragenlijst wordt de lezer uitgedaagd om het gewenste systeem eens te bekijken vanuit dit perspectief.

Een inzicht dat me is bijgebleven is dat een systeem de juiste balans moet hebben tussen "exploration" en "exploitation". Er moet voldoende nieuwe variatie worden gevonden - exploration - om optimale aanpassing aan veranderende omstandigheden te kunnen genereren. Maar er moeten ook voldoende correct werkende onderdelen zijn om voldoende output te krijgen. Te weinig exploratie en je krijgt stagnatie, te veel en je krijgt "eternal boiling", een kookpot waarin alles zo snel verandert dat je er niets aan hebt. Neem nou de projectencarroussel maar eens als een voorbeeld van het laatste.

Als illustraties van het model worden Robert Putnams sociale kapitaal in Noord-Italie en het Open Source operating systeem Linux besproken.

Al met al een prima poging een complex onderwerp toegankelijk te maken. Al blijft het een beetje knagen dat in alle variatie, interactie en selectie het onderwerp coöperatie wat naar de achtergrond schuift.

Harnessing Complexity: organizational implications of a scientific frontier.
Robert Axelrod en Michael D. Cohen
Isbn 0-465-00550-0, Basics Books, 2000

Geld voor vrijwilligers?

De huidige bezuinigingen brengen het steeds duidelijker voor het voetlicht: er gaat wat veranderen in de verhouding tussen overheid, markt en burgers. Waar vroeger veel - zo niet alles - werd verwacht van Big Government en/of van Big Market, wordt het steeds duidelijker dat burgers zelf meer zullen moeten gaan doen: de Big Society of wat dichter bij huis, de Civil Society. Voor ondersteuners van vrijwilligerswerk noch een schok, noch een probleem. Burgers zijn allang gewend om hun eigen initiatieven te nemen en te onderhouden. 4500 Vrijwilligersorganisaties in Rotterdam zijn daarvan het springlevende bewijs.

Hoewel de activiteiten van vrijwilligersorganisaties over het algemeen erg goedkoop zijn - vrijwilligers zijn wat primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden betreft gauw tevreden - wordt ook op het uitvoerend vrijwilligerswerk bezuinigd. Dat brengt de vraag naar voren waar het geld in de toekomst dan vandaan moet komen. Vergeet de overheid maar, vergeet de markt - de vraag is echt niet koopkrachtig - dus blijft er maar een enkel maatschappelijk segment over: de burgers zelf. Los van overheid en markt zullen zij de financiers van veel vrijwilligerswerk worden. Burgers gaan het werk van andere burgers ondersteunen met geld. Hoe gaan we deze ontwikkeling op gang helpen en verder versterken?

Dat burgers-geven-aan-vrijwiligers zou rechtstreeks kunnen gaan: denk aan crowdfunding en je kunt je voorstellen dat de inwoners van een wijk de vrijwilligers die bezig zijn met jeugdactiviteiten in die wijk daarin niet zozeer met uren, maar met geld ondersteunen. Een lokale winkel zou bijvoorbeeld - zoals in Engeland al wordt uitgetest - betalingen na toestemming af kunnen ronden naar boven en het teveel betaalde overmaken op de rekening van een vrijwilligersorganisatie. Net als bij de collectes nu, zou je daar allerlei rouleersystemen voor kunnen bedenken, zodat meerdere doelen kunnen worden geholpen. Het gaat dan om kleine donaties per keer, maar om veel transacties.

Het zou ook op een niveau hoger kunnen. Een Rotterdam Loterij maakt het mogelijk dat er geld wordt ingezameld voor lokale initiatieven. Je weet als burger dan niet precies waar je geld naar toe gaat, maar de loterij-organisatie is dan verantwoordelijk voor de ordentelijke inzet van de middelen.
Op dit niveau zou je ook een crowdfunding-website kunnen laten opereren: bied een platform waarop Rotterdamse initiatieven zichzelf kunnen presenteren met een concrete en haalbare vraag om geld en een bepaalde termijn waarbinnen dat geld binnen moet zijn. Burgers stemmen met hun donaties.

Er is bij dat alles dan misschien sprake van een verschuiving van "verre" doelen - rampen in het buitenland, ontwikkeling van medicijnen - naar lokale doelen, zoals het huttendorp twee straten verderop. Ontwikkelingshulp in eigen wijk. Ben benieuwd of burgers van Rotterdam die kant op willen.



woensdag 14 september 2011

Vrijwilligers leven langer, tenminste...

Dat vrijwilligerswerk goed is voor jezelf en voor je omgeving is al lang duidelijk. Deze stad zou zichzelf niet zijn zonder de vrijwillige inzet van 140.000 Rotterdammers. Vrijwilligerswerk kan ook zorgen voor een betere kwaliteit van leven, iets waar inZ al eens aandacht aan heeft besteed in de inZ Vrijwilligerskrant. Dat effect is nog eens onderzocht en het onderzoek geeft de nodige stof tot nadenken.

De auteurs van het onderzoek hebben een grote Amerikaanse database met gegevens gebruikt om te onderzoeken of het doen van vrijwilligerswerk gezondheidseffecten had. Het was uit ander onderzoek al bekend dat je je beter ging voelen door het doen van vrijwilligerswerk, maar nu is ook vastgesteld dat je er langer door leeft. De onderzoekers zijn niet over een nacht ijs gegaan, want ze hebben rekening gehouden met heel veel andere factoren die het effect mogelijkerwijs ook zouden kunnen verklaren. Ook dan blijft hun conclusie: voor een langer leven is het aan te bevelen om vrijwilligerswerk te gaan doen.

Toch ligt het - hoe kan het ook anders - allemaal wat genuanceerder. En in die nuance ligt een interessant verschijnsel.

Het doen van vrijwilligerswerk leidt alleen tot een langer leven wanneer het vanuit bepaalde motieven wordt gedaan. Wanneer de motieven gericht zijn op andere mensen - "echt" vrijwilligerswerk - , in plaats van op jezelf, is het langer-leven-effect aanwezig. Wanneer je het voor jezelf doet werkt het effect niet. De onderzoekers hebben hier - met de nodige slagen om de arm - ook wel een verklaring voor. Vrijwilligerswerk is soms stressvol en die stress leidt tot gezondheidsschade. Wanneer je voor anderen actief bent zou er een "caregiving behavioral system" worden geactiveerd, dat die stress tegengaat. De onderzoekers zullen dit in de toekomst verder proberen uit te zoeken.

Het verschil tussen "echt" vrijwilligerswerk en vrijwilligerswerk dat je doet om er zelf beter van te worden (CV, kennis/vaardigheden, afleiding van eigen sores) komt hiermee weer eens naar voren. In de wereld van het vrijwilligerswerk was het eigenlijk al geen issue meer, want motieven waren weliswaar van belang voor de werving en binding van vrijwilligers, maar golden niet meer als morele basis. Als je maar vrijwilligerswerk deed. Er is blijkbaar toch - op fundamenteel niveau - nog wel wat meer aan de hand. Dat het ergens schuurde was ook de reden voor de eerdere post "vrijwilligerswerk is geen handel", waarin een verschil naar voren komt tussen "handel" - gelijk oversteken en uitruilen" en "kredietverlening - ik geef je nu iets en verwacht pas later iets terug". Dat laatste past dan beter bij het "echte" vrijwilligerswerk.

Laat er overigens geen misverstand over ontstaan: alle vrijwilligerswerk is me even lief, ongeacht de achterliggende motieven.

Konrath, Fuhrel-Forbis, Lou and Brown: Motives for volunteering are associated with mortality risk in older adults. Health Psychology, 2011. Als pdf beschikbaar, moet nog in print verschijnen.


maandag 12 september 2011

Eindelijk wereldkampioen?

Vanwege de publicatie van het CBS over vrijwillige inzet in 2010 - andere post -werd ik nieuwsgierig naar hoe "we" het doen ten opzichte van de rest van de wereld. Laat er nou een mooi rapport zijn verschenen van Charities Aid Foundation (CAF) onder de naam "The world giving index 2010".
CAF maakt gebruik van een omnibus die marktonderzoeker Gallup wereldwijd heeft lopen en waarover je op worldview.gallup.com meer kunt vinden.

Vrijwel alle landen ter wereld krijgen een World Giving Index, die wordt samengesteld uit de scores op drie dimensies:
  1. het percentage mensen dat aan goede doelen geeft
  2. het percentage mensen dat tijd geeft
  3. het percentage mensen dat een vreemdeling helpt
Het laatste aspect is een beetje een vreemde eend in de bijt, maar zou een goede graadmeter kunnen zijn voor het basale vertrouwen in de ander: het is een one-shot prisoners dilemma. De vreemdeling zul je later niet weer tegenkomen, dus je zou hem of haar ongestraft het bos in kunnen sturen.

We kunnen kort zijn: ook hier geen wereldkampioen. Australië en Nieuw-Zeeland staan op de gedeelde eerste plaats. Nederland staat zevende, met Canada, Ierland, Zwitserland en de Verenigde Staten voor ons. 
Toch nog een paar opvallende punten:
  1. Nederland staat wereldwijd met 77% gevers aan goede doelen bovenaan in het lijstje van die dimensie.
  2. Nederland staat wereldwijd gedeeld negende met 39 % als het gaat om het percentage dat tijd geeft.
  3. Nederland staat nog net in de bovenste helft van de wereldlijst als het gaat om het helpen van een vreemdeling.
Uit het onderzoek komt verder dat er een sterker verband bestaat tussen het algemene gevoel van welzijn in een land en het percentage inwoners dat geld geeft dan tussen het bruto nationaal product en het geven van geld. Voor filantropie kun je dus beter een gelukkig land hebben dan een rijk land. Verder wordt duidelijk dat vrijwel overal geld geven toeneemt naarmate men ouder wordt en dat het helpen van een vreemdeling afneemt naarmate de leeftijd stijgt. 

Voor vrijwilligerswerk blijkt over de hele wereld, maar niet in Noord-Amerika en het oosten van Azie, dat mannen meer doen aan vrijwilligerswerk dan vrouwen.

Hoewel we het dus goed doen, blijkt dat het toch nog steeds iets beter kan. Binnen Europa doen we het met een derde plaats verder heel goed. Of het onderzoek echt een goed beeld geeft van de stand van zaken is de vraag, want het meten van de mate waarin de bevolking van een land aan vrijwilligerswerk doet is moeilijk. Dat neemt niet weg dat het erg mooi is als je met dezelfde systematiek vrijwel alle landen ter wereld kunt vergelijken.

vrijdag 9 september 2011

Nederlanders ook in 2010 weer sociaal

Het CBS publiceerde recent de laatste onderzoeksgegevens over vrijwilligerswerk in Nederland. Zie http://t.co/66MhRGP. In 15 bladzijden komt het beeld naar voren dat het goed ging en goed blijft gaan met het vrijwilligerswerk in Nederland. In tegenstelling tot de klaagzang over gebrek aan inzet blijkt uit dit onderzoek dat het percentage vrijwilligers licht stijgt. Het onderzoek heet "Vrijwillige inzet 2011", maar het gaat toch echt over 2010.

Het aantal vrijwilligers blijkt te zijn gestegen naar ruim 45 % van de Nederlanders van 15 jaar en ouder. Deels komt de stijging door het verlagen van de leeftijdsgrens voor deelname aan het onderzoek van 18 naar 15 jaar, maar er is volgens het CBS ook sprake van een kleine "echte" stijging. Dit betekent dat 6,1 miljoen mensen aangeven vrijwilligerswerk te doen. Bijna 32 % van de Nederlanders heeft aangegeven kort voor het onderzoek informele hulp - dus niet in georganiseerd verband - aan vrienden, familie, buren en zieken te hebben gegeven. Omdat de groepen vrijwilligers en informele-zorgers deels samenvallen tellen beide groepen op tot in totaal een kleine 60 % van de Nederlanders.

Een selectie uit de overige resultaten:
  1. 57% doet 1 soort vrijwilligerswerk, bijna 28 % doet 2 dingen, bijna 11 % 3 en 3 % 4 verschillende soorten vrijwilligerswerk. Vrijwilligers zijn bruggenbouwers bij uitstek dus.
  2. Van de mannen doet 45,3 % vrijwilligerswerk, van de vrouwen 44,9 %.  De standaardfout in deze metingen is 0,8 %, dus ik zou zeggen dat het gelijk spel is.
  3. In de groep jongeren van 15-17 jaar doet 52,5 % vrijwilligerswerk. De jeugd van tegenwoordig valt dus best mee. Alleen de groep van 35-44 doet meer aan vrijwilligerswerk, 53,4 %. Alle andere leeftijdsgroepen doen dus minder.
  4. Autochtonen doen meer aan vrijwilligerswerk dan westerse allochtonen en niet-westerse allochtonen.
  5. Het bekende effect van opleidingsniveau wordt bevestigd: hoe hoger de opleiding, hoe meer er aan vrijwilligerswerk wordt gedaan, hoewel het effect bij de allerhoogste opleidingen weer iets lijkt te zakken.
  6. Werkenden doen gemiddeld met 47,9% meer aan vrijwilligerswerk dan niet-werkenden met gemiddeld 41,1 %. Binnen beide categorieën bestaan echter behoorlijke verschillen. 
  7. Hoe sterker verstedelijkt, hoe minder vrijwilligerswerk er wordt gedaan. Een bekend gegeven dat weer eens wordt bevestigd.
  8. Een vrijwilliger levert gemiddeld 3,7 uur per week. Elke Nederlander krijgt daarmee gemiddeld 1,7 uur per week van iemand anders.
  9. Van de vrijwilligers zegt 55 % "altijd" plezier te hebben in het vrijwilligerswerk, en 37 % "meestal". De onderzoekers schrokken even omdat het percentage "altijd" daalde van 70 % naar 55 %, maar dat was gelukkig grotendeels te verklaren uit een andere meetmethode. Een daling is er dan overigens nog steeds!
Al met al geen beeld waar we ons zorgen over moeten maken. Vrijwilligerswerk staat in Nederland als een huis. De voornaamste uitdaging is om dat zo te houden!

donderdag 8 september 2011

Kwantitatief onderbouwd, dus waar?

Veel beleid wordt omgeven door een groot aantal onderzoeken, meetgegevens en statistieken. Toch mankeert er nog wel het een en ander aan de manier waarop met dit soort getallen wordt omgegaan. Om de waarde van een onderzoek of een onderbouwing van een bepaald beleid in te schatten is het verstandig eens stil te staan bij manieren waarop getallen - al dan niet bewust  - worden gebruikt om je een bepaalde kant op te duwen.

Een goed boek over dit onderwerp is "The numbers game" van Michael Blastland en Andrew Dilnot. Het boek schijnt te worden gebruikt voor het trainen van BBC-journalisten en staat vol met voorbeelden van manieren waarop het mis kan gaan met die schijnbaar exacte getallen.

In 12 hoofdstukken worden 12 problemen met getallen onder de loep genomen. De hoofdstukken hebben tot de verbeelding sprekende ondertitels: hoofdstuk 1 gaat over het "simpele" tellen van dingen en heeft als ondertitel "use strawberry jam". Aardbeien tellen in jam is een stuk lastiger dan het tellen van losse aardbeien. Toch heeft het tellen in de echte praktijk, zeker in het sociale veld, meer weg van aarbeienjam dan van losse aardbeien. In hoofdstuk 2 - met als ondertitel "It's personal" - komt aan de orde dat je getallen zelf maar beter kunt vertalen naar persoonlijke consequenties om in te schatten hoe "groot" of belangrijk ze zijn. Menselijk voorstelbare maten, daar draait het dan om.
Snap en onthoud de twaalf ondertitels, is de boodschap, en je bent gewapend tegen al te groot geloof in de betrouwbaarheid van kwantitatieve gegevens. Disraeli ("there are lies, damned lies and statistics") zou het prachtig hebben gevonden.

Naast de gebruikelijke fouten die vaak worden gemaakt met statistiek (clusters van kankergevallen bijvoorbeeld, of overlijdensrisico's in ziekenhuizen) kwam ik in hoofdstuk 4 (Up and down, a man and his dog) een mooi voorbeeld tegen van hoe maatregelen effectief kunnen lijken, terwijl ze dat niet zijn. Dat voorbeeld had betrekking op het plaatsen van snelheidscamera's op bepaalde stukken weg - in Engeland - waar veel ongelukken gebeurden. Na het plaatsen namen de ongelukken af en werd geconcludeerd dat het beleid succesvol was geweest. Is dat nou echt altijd waar?

Het is zo dat veel gebeurtenissen, ook ongelukken, mede door toevallige factoren worden veroorzaakt. Bovenop een systematische oorzaak (de wandeling van "the man") zit dan een toevallige ruis (his dog, die aan de riem nu weer eens achter de man loopt, en er dan weer voor scharrelt). Gemiddeld is de hond bij de man, maar er zit nogal wat variatie om dat gemiddelde. De toevallige variaties zijn soms de ene kant op, daarna weer de andere kant. Als er op een bepaald weggedeelte door toeval meer ongelukken gebeuren worden juist daar de camera's neergezet. Als de toevallige variatie dan weer de andere kant op werkt, lijkt het alsof het door de camera's komt, maar is het is niet meer dan het normale werk van het toeval.

Op deze manier kan een heleboel "resultaat" worden toegeschreven aan beleid, maar is het in feite het toeval dat dit teweegbrengt. Iets om goed in de gaten te houden waneer iemand zich er op beroept dat het gevoerde beleid effectief is geweest.

The Numbers Game, Michael Blastland en Andrew Dilnot, Gotham Books 2009, ISBN: 978-1-592-40423-0.

dinsdag 6 september 2011

Vrijwilligerswerk is geen handel

Serendipiteit is een mooi ding. Het vinden van een inzicht zonder er naar op zoek te zijn - of misschien wel niet weten dat je er naar op zoek bent - levert af en toe een nieuw gezichtspunt op waar je weer even mee vooruit kunt.

Als vervolg op het boek "the origins of virtue" van Matt Ridley, ook bekend van de TED-video "when ideas have sex", ben ik begonnen in "the rational optimist". Dit laatste vanwege de ergernis over al dat geneuzel over gebrek aan samenwerking en de overdaad aan doemdenkerij over de staat van de mensheid. Dat krijg je als je weet dat er 140.000 vrijwilligers in de stad rondlopen terwijl iedereen klaagt dat niemand meer iets voor elkaar over heeft.

Ridley stelt - al dan niet terecht - dat exchange, uitwisseling, de basis is voor heel veel dynamiek in de menselijke geschiedenis. Het ontstaan van wederkerigheid, ruilhandel, de opkomst van steden... het draait allemaal om het uitruilen van dingen. Het Prisoners Dilemma, dat de basis is van veel wetenschappelijk werk over coöperatie, laat zien dat de sociaal meest wenselijke oplossing, samenwerken en daarmee vaak uitruilen, geen levensvatbare strategie is bij afwezigheid van communicatie en vertrouwen. Dit laatste is natuurlijk de kern van waar het om draait bij die uitwisseling: in hoeverre vertrouw ik de ander en hoe maak ik duidelijk dat ik zelf te vertrouwen ben?

Ik kan me twee principieel verschillende soorten uitwisseling voorstellen: (1) op hetzelfde moment verschillende zaken ruilen en (2) hetzelfde uitruilen, maar dan op verschillende momenten: eerst heen en dan terug. Natuurlijk is er een scala aan combinaties en varianten denkbaar, maar dit zijn volgens mij de archetypische vormen. Bij beide vormen is er het vertrouwen nodig dat de ruil eerlijk plaats zal vinden. Het nieuwe inzicht was voor mij dat bij vrijwilligerswerk de tijd tussen gift en wedergift een rol kan spelen. Dat maakt vertrouwen nog belangrijker. Dit is waarom:

De eerste variant kennen we goed: het is (ruil)handel. Het vertrouwen daar is gebaseerd op het idee dat je gelijk oversteekt - je kunt zien wat je krijgt - en dat er flankerende systemen zijn opgezet die eerlijkheid in meer of mindere mate afdwingen: handelsrecht, contracten, handhaving van wetten, Kamers van Koophandel etc. Maar zonder vertrouwen draait dit systeem - zelfs met alle flankerende systemen - niet.

In de tweede variant is er ook sprake van wederkerigheid, maar nu is het risico anders verdeeld. Je moet als gever maar afwachten of je later iets van voldoende waarde terug krijgt. En dat is nou juist wat er speelt bij vrijwilligerswerk. Je geeft iets, je investeert, in de hoop - in principe - dat er later iets voor terug komt. Ik wil jou rug wel krabben, als jij later die van mij maar doet! Dit systeem stelt hogere eisen aan het vertrouwen van degene die investeert en hogere eisen aan de betrouwbaarheid van degene die in eerste instantie ontvangt. Vrijwilligerswerk heeft daarmee elementen die ook werkzaam zijn bij kredietverstrekking, en dat is geen veld dat zonder vertrouwen kan, gezien de recente geschiedenis. In tegenstelling tot bij handel kennen we bij vrijwilligerswerk vooralsnog geen specifiek flankerende systemen. Wat garandeert een vrijwilliger - of een filantroop - dat er ooit rendement komt op de investering?

Of het nou zo verstandig is om naar kredietverlening te kijken als inspiratie voor flankerende systemen voor vrijwilligerswerk betwijfel ik...

Matt Ridley: the origins of virtue, Penguin 1997, ISBN: 978-0-14-024404-5
Matt Ridley: the rational optimist, Fourth Estate 2010, ISBN: 978-0-00-726711-8
Matt Ridley op TED: http://www.ted.com/talks/matt_ridley_when_ideas_have_sex.html