woensdag 28 december 2011

Nine laws of God

Van alle boeken die ik heb gelezen over complexe systemen en complexiteit is 'Out of Control' van Kevin Kelly één van de meest inspirerende. Kelly schreef - als hoofdredacteur van Wired  - een 'new biology of machines, social systems and the economic world'. Het hele boek is in onderdelen van internet te plukken, maar doe de schrijver een plezier en bestel het, als je interesse is gewekt, gewoon in zijn geheel.

Twee onderdelen zijn me na het lezen in het bijzonder bijgebleven. In het hoofdstuk 'Assembling Complexity' beschrijft Kelly hoe David Wingate het eilandje Nonsuch bij Bermuda weer zo inrichtte met een compleet van de grond af opgebouwd ecosysteem dat de Bermudastormvogel er weer kwam nestelen. Dat deel kwam weer even boven bij een werkbezoek aan de Voedseltuin in Rotterdam, waar ook een klein nieuw ecosysteempje wordt opgebouwd. Het tweede onderdeel dat me is bijgebleven is het afsluitende hoofdstuk dat 'The nine laws of God' heet. Mocht je geen tijd hebben het hele boek te lezen, lees dan in ieder geval dit hoofdstuk (of lees het hier http://www.kk.org/outofcontrol/ch24-a.html). Dit hoofdstuk kwam boven toen ik bezig was met de post 'Tegenkracht organiseren' en er weer aan werd herinnerd dat het niet verstandig is om complexe systemen te optimaliseren naar een enkel doel.

De 'nine laws' vat de kennis uit het boek samen in een aantal ontwerp-regels. Met deze ontwerp-regels zou je een aardig eind moeten kunnen komen als je 'iets' uit 'niets' wilt maken, zoals natuur en sociale systemen al vaker hebben gedaan. Kelly wil de lijst overigens niet meteen volledig noemen... Vertaald en iets ingekort zijn dit zijn negen ontwerp-regels voor complexe systemen.

" Verdeel 'zijn'. Een bijenkorf, een economie, een supercomputer en 'leven' zijn verdeeld over een groot aantal kleinere eenheden, die zelf ook weer kunnen bestaan uit kleinere eenheden. Wanneer de som van al die kleinere onderdelen in interactie samen meer vormt dan de som van de onderdelen elk apart, dan is dat extra 'iets uit niets'. Als er ergens 'iets uit niets' is ontstaan, dan vloeit dat voort uit de interactie van een groot aantal kleinere eenheden.
Beheers van onderen op. Wanneer alles met alles is verbonden in een gedistribueerd netwerk, gebeurt alles ook tegelijkertijd. Wanneer alles tegelijkertijd gebeurt, zullen systeembrede en zich snel ontwikkelende problemen zich een weg om centrale sturing heen banen. Daarom zal sturing moeten komen vanuit de vele plaatselijke parallelle activiteiten, en niet vanuit een centrale autoriteit. Een menigte kan zichzelf sturen, en in situaties van snelle, grootschalige en heterogene veranderingen kan alleen de massa sturen. Om 'iets uit niets' te krijgen moet de beheersing op het meest basale - simpele - niveau liggen. 
Zorg voor meekoppeling. 'Aan hen die hebben, zal gegeven worden'. Het principe: elke keer dat je iets doet, wordt je er beter in. Dan ga je het meer gebruiken en wordt je er nog weer beter in.
Iets dat zijn omgeving zodanig verandert dat die omgeving meer van dat iets gaat produceren, groeit. Alle duurzame - overlevende - systemen zijn hierop gebaseerd, in economie, biologie en psychologie. 
Groei door te klonteren. De enige manier om een werkend complex systeem te maken is om te beginnen met een eenvoudig systeem dat werkt. Pogingen om vanuit het niets complexe dingen als kunstmatige intelligentie of een markteconomie neer te zetten, dus zonder het stapsgewijs te laten groeien, leiden onvermijdelijk tot mislukking. Elk onderdeel moet worden getest tegen elk ander onderdeel en daar is tijd voor nodig. Complexiteit wordt gerealiseerd door het stukje bij beetje samen te stellen vanuit eenvoudige, onafhankelijke en werkende eenheden. 
Optimaliseer de randen, investeer in diversiteit. Homogene systemen veranderen door revoluties, en soms gaan ze erin ten onder. Heterogene systemen kunnen zich van moment tot moment aanpassen en kunnen zich blijven aanpassen. Evolutie neemt de plaats in van revolutie. Diversiteit betekent aandacht voor de randen van een systeem, de buitenwijken, de verborgen hoekjes, de momenten van chaos. Diversiteit vergroot het aanpassingsvermogen en de veerkracht en is vrijwel altijd de bron van innovatie. 
Waardeer je fouten. Iets werkt goed, tot iedereen het doet. Dan moet je weer wat anders bedenken. Uit het gewone stappen en iets nieuws doen kan niet worden onderscheiden van fouten maken. De meest briljante stap in het nieuwe is uiteindelijk ook gewoon trial-and-error. Wat blijkt te werken, blijft. Fouten, expres of per ongeluk, moeten een onderdeel worden van elk scheppend proces. Je zou evolutie kunnen zien als systematisch management van fouten. 
Optimaliseer niet, heb meerdere doelen. Eenvoudige machines kunnen efficiënt zijn, complex adaptieve systemen niet. Een complexe structuur heeft meerdere meesters en geen enkele ervan kan exclusief worden bediend. In plaats van het streven naar optimalisatie van één functie kan een complex systeem allen overleven door net goed genoeg te zijn in een heleboel verschillende functies. Zo mag een systeem niet alleen maar het gebruik van wat er is optimaliseren - exploitatie - maar moet het ook energie stoppen in het zoeken van nieuwe mogelijkheden - exploratie. 
Zorg ervoor dat systemen - net - uit evenwicht blijven. Onveranderlijkheid is dodelijk, maar teveel verandering - ver van evenwicht - ook. Als 'niets' evenwicht en ver van evenwicht is dan is 'iets' blijvend-net-uit-evenwicht. Het vinden van de balans tussen evenwicht en uit-evenwicht in net-uit-evenwicht is de heilige graal van alles wat schept. Hier komt het begrip 'on the edge of chaos' vandaan.
Verander verandering. Verandering kan gestructureerd plaatsvinden. Grote complexe systemen doen dat: ze coördineren verandering. Elk deelsysteem zal de organisatie van andere deelsystemen gaan beïnvloeden en veranderen. Mettertijd zullen de regels voor deze veranderingen worden veranderd, Evolutie gaat over verandering, diepere evolutie gaat over veranderingen in de manier waarop er veranderd wordt. Om het meest uit 'niets' te krijgen moet je zelf-veranderende regels hebben."

De boodschap van 'Tegenkracht organiseren' is dus - vertaald in Kelly's termen - dat we in veel systemen uiteindelijk niet kunnen voorkomen dat tegen de ontwerp-regel 'optimaliseer niet, heb meerdere doelen' wordt gezondigd.


Kevin Kelly: Out of Control, the new biology of machines, social systems and the economic world. Perseus Books, 1994. ISBN: 0-201-48340-8

dinsdag 27 december 2011

Tegenkracht organiseren

Zo langzamerhand heb ik al heel wat plezier gehad van adviezen van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, de RMO. Naast 'Stem geven aan verankering' (2009) en het bijpassende briefadvies 'Terug naar de basis' (2010) en recent nog 'Burgerkracht' (2011) is een nieuw advies uitgebracht dat 'Tegenkracht organiseren' heet met als ondertitel 'Lessen uit de kredietcrisis'. Ook dit advies is weer de moeite van het lezen meer dan waard. Neem in geval van schaarste aan tijd in ieder geval de samenvatting ter harte.

De RMO heeft zich de vraag gesteld of de handelingspatronen die in de financiële sector hebben geleid tot de kredietcrisis van 2008 ook in andere publieke sectoren voorkomen. Dit met de wens om lessen te trekken voor het waarborgen van de stabiliteit van die sectoren. De RMO richt zich bij de analyse op sturingsmechanismen die met de beste bedoelingen worden ingevoerd, maar die na verloop van tijd resulteren in perverse uitkomsten. Aan de hand van concrete casuïstiek uit de financiële sector, het onderwijs en de zorg komt de Raad tot een aantal gemeenschappelijke factoren: oorspronkelijke doelstellingen worden uit het oog verloren, classificaties gaan een eigen leven leiden en financiële prikkels leiden tot verkeerde handelingen.

Het uit de hand lopen van systemen kan niet alleen aan mensen worden toegeschreven - de 'beursbengels' bijvoorbeeld - maar lijkt eerder een niet of nauwelijks te vermijden bijproduct van goedbedoelde sturingsinstrumenten. Het uit de hand lopen loopt globaal via het volgende proces: om meervoudige belangen - zoals zorgbehoefte en beschikbaar budget - met elkaar in evenwicht te brengen worden sturingsinstrumenten ingevoerd. Omdat sluipenderwijs één bepaald belang steeds meer voorop komt te staan - denk aan het budget - ontspoort het sturingsmechanisme, want mensen zullen zich aan gaan passen aan het sturingssysteem: ze 'bespelen' het systeem. Daar reageert het systeem dan weer op en zo kan een wederzijdse beïnvloeding tussen spelers en systeem ontstaan die ervoor zorgt dat het geheel uit de bocht vliegt: iedereen is dan alleen nog maar bezig met dat ene belang. Hoe snel of op welke manier het systeem dan 'omslaat' van productief in pervers is niet precies te voorzien.

Omdat meervoudigheid van belangen altijd zal blijven bestaan, net als het bespelen van systemen door actoren binnen het systeem ligt de oplossing bij het voorkomen dat één belang doorslaggevend wordt: de meervoudigheid van belangen moet worden geborgd.

De Raad adviseert dan ook om tegenkrachten te organiseren, die juist dat doen. Dat kan door niet uit te gaan van één dominant sturings- en selectiemechanisme - zeker als dat gekoppeld is aan het geld - , maar door een zekere variëteit in mechanismen in te zetten. Daarnaast moeten organisaties en sectoren zelf ook tegendruk durven leveren door binnen organisaties of sectoren handelingspatronen ter discussie te stellen.

In mijn ogen een mooie bevestiging van het gegeven dat je sociale - complexe - systemen nooit kunt optimaliseren naar één eigenschap, maar dat je voor duurzaam gebruik zult moeten streven naar het optimaliseren van een mix aan eigenschappen.

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling: Tegenkracht organiseren, lessen uit de kredietcrisis.
Den Haag 2011. ISBN: 9789077758304. Te downloaden via http://www.adviesorgaan-rmo.nl/publicaties/adviezen/2011/1767/1771/

donderdag 22 december 2011

Zwaargewichten in het vrijwilligerswerk 2

In deel 1 over zwaargewichten in het vrijwilligerswerk werd duidelijk dat er - in Canada - zoiets bestaat als een 'civic core', een relatief kleine groep mensen die een buitenproportioneel aandeel levert in het aantal vrijwilligersuren. De vraag is natuurlijk of dat in Nederland en Rotterdam ook zo is.

René Bekkers van de VU - zie ook de post over vrijwilligerswerk en vertrouwen - heeft dat recent onderzocht en ook hij komt - op basis van onderzoeksgegevens van 1997 tot 2009 uit Geven in Nederland - tot de conclusie dat er in Nederland sprake is van een 'civic core'. De top 20% bijdragers aan het vrijwilligerswerk leveren samen 86% van alle gemaakte vrijwilligersuren. De 'core' is hier dus niet zo klein als in Canada ( 9% leverde daar 80% van de uren), maar er is niettemin sprake van concentratie van erg veel inzet bij een relatief kleine groep. Ook in Nederland is er sprake van een kleine groep zwaargewichten onder de vrijwilligers die verantwoordelijk is voor een onevenredig groot deel van de gemaakte vrijwilligersuren. Net als in Canada geldt dat eveneens voor het geven van geld.

Bekkers heeft kunnen onderzoeken hoe de samenstelling van de groep zwaargewichten in de onderzochte jaren is veranderd. Zijn conclusie is dat de zwaargewichten worden gevormd door een steeds kleiner wordende groep religieus geïnspireerde vrijwilligers die zich in toenemende mate inzet, terwijl die groep al zo onevenredig veel doet - mijn nadruk en toevoeging. Met de voortschrijdende ontkerkelijking in Nederland is dat misschien iets om een beetje zenuwachtig van te worden, zowel voor de filantropie als voor het vrijwilligerswerk.

Naast religie is ook opleiding een sterk bepalende factor voor geven van tijd en geld. Omdat het gemiddelde opleidingsniveau hoger wordt, zou je kunnen verwachten dat de negatieve gevolgen voor het geven van tijd en geld van de ontkerkelijking worden gecompenseerd door de extra opbrengsten van het toegenomen opleidingsniveau. Deze 'compensatie hypothese' blijkt echter niet op te gaan. Bekkers' onderzoek vindt alleen bevestiging voor de 'concentratie hypothese': de druk op de zwaargewichten neemt toe.

Nu nog een keer een analyse van de Rotterdamse situatie.

René Bekkers, Religion and the civic core in the Netherlands,
Center for Philantropic Studies, VU University.
Te vinden op: http://www.geveninnederland.nl/file/329/religion_core_paper_incltables.pdf

woensdag 21 december 2011

Zwaargewichten in het vrijwilligerswerk 1

Veel sociale verschijnselen zijn onevenredig verdeeld. Zo'n effect wordt wel samengevat met een 80/20 regel. Zo liet de econoom Vilfredo Pareto zien dat 80% van het vermogen (of land) bij 20% van de Italianen zat. De Occupybeweging heeft dat percentage voor de VS recentelijk nog wat opgehoogd naar 99%, maar wat de precieze cijfers ook zijn, onevenredig veel van iets wordt veroorzaakt door, gedaan door, is van of hoort bij een kleine groep van iets anders. Zo is het ook in het vrijwilligerswerk: daar zijn grote verschillen te zien in de inzet van mensen.

Een belangrijk artikel over het verschijnsel van de 'civic core' - in Canada - werd in 2001 geschreven door Reed en Selbee, twee Canadese onderzoekers. Het bestaan van een 'civic core' duidt erop dat niet iedereen evenveel bijdraagt aan maatschappelijke activiteiten. Een klein deel, de 'core', doet erg veel en de grote rest doet ..de rest. Voor een idee over hoe scheef de verhouding kan liggen: in 2000 maakte 9% van de Canadezen 80% van alle vrijwilligersuren. De overige 91% maakte dus in totaal samen maar 20% van de vrijwilligersuren. De inzet van de 'core' is dus buitenproportioneel hoog en die van de rest veel te laag. Het is dus een misverstand ervan uit te gaan dat iedereen wel ongeveer evenveel zal doen en daarmee evenredig bijdraagt.

Het effect speelt niet alleen bij vrijwilligerswerk. Ook bij het geven van geld en het meedoen in verenigingen speelt de onevenredigheid een grote rol. In feite is er sprake van een drietal 'cores': één elk voor het geven van tijd, geld en het meedoen in verenigingen. Deze 'cores' overlappen elkaar er daarmee ontstaat er een structuur waarin een heel kleine groep alle drie activiteiten doet, er drie groepen zijn die twee dingen doen en drie groepen die maar een ding doen. Binnen de 'core' is dus ook nog weer verschil te maken.

De grootte van de 'core' hangt af van de provincie in Canada en er zijn duidelijke karakteristieken te vinden van mensen die deel uitmaken van de core. Deze Canadezen zijn ouder, hoger opgeleid en religieuzer dan 'non-core' Canadezen. Bovendien hebben ze vaker dan 'non-core' een achtergrond in het jeugdwerk, al dan niet religieus, in studentenbesturen of hebben ze ouders die vrijwilligerswerk deden. Kinderen ouder dan 6 jaar hebben schijnt in Canada ook tot meer maatschappelijke participatie te leiden.

De onderzoekers vragen zich af of er niet eens onderzocht zou moeten worden of er zoiets bestaat als een 'civil society elite' van actieve, betrokken burgers die de maatschappij draaiend houdt met een onevenredig hoge maatschappelijke inzet. Hoe die elite dan tot stand komt en in stand wordt gehouden is dan een logische vervolgvraag.

In Rotterdam worden deze 'core' vrijwilligers de 'zwaargewichten' genoemd. In een volgende post meer.

Paul B. Reed, L. Kevin Selbee: The civic core in Canada: disproportionality in charitable giving, volunteering, and civic participation.
Statistics Canada & Carleton University, Ottawa.
Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, vol. 30, no. 4, december 2001  761-780.

Richard Koch, Het tachtig/twintig principe. Reed en Selbee verwijzen naar dit boek.
Academic Service 1998, ISBN 9052614156

Nog steeds geen wereldkampioen

In september vond ik een rapport van de Charities Aid Foundation CAF over het wereldwijde beeld in 2010 van 'geven', opgesplitst in het geven van tijd - vrijwilligerswerk -, van geld - filantropie - en van hulp - het helpen van een vreemdeling. De CAF is een in Engeland gevestigde non-profit die het rapport opstelt aan de hand van wereldwijde gegevens van het onderzoeksbureau Gallup. De post erover vindt u hier: vwwiu.blogspot.com/2011/09/eindelijk-wereldkampioen.html. Het plezier van een dergelijke opzet zit niet zozeer in het wetenschappelijke karakter als wel in het feit dat het wereldwijd is toegepast en er dus vergelijkingsmateriaal op mondiale schaal beschikbaar komt. De onderzoekers geven aan dat hun onzekerheidsmarges tussen de 2% en 5% zitten. Kleine variaties zijn dus niet significant.

In 2010 was Nederland het meest gul in het geven van geld - daar waren we met 77% 'geldgevers' wereldkampioen. Voor vrijwilligerswerk stonden we op plaats 9, met 39% 'tijdgevers'. Het helpen van een vreemdeling was matiger: daar stonden we nog net in de bovenste helft van het rijtje. De overallscore was een 7e plaats.

Inmiddels zijn de resultaten voor 2011 ook bekend en ziet het beeld voor Nederland er als volgt uit:

  1. Geven van geld: gedeelde derde plaats, samen met Ierland, met 75% geldgevers. We zijn voorbijgestreefd door het Verenigd Koninkrijk en door wereldkampioen Thailand.
  2. Geven van tijd: we staan op de 15e plaats, met 37% vrijwilligers.
  3. Helpen van vreemden: 53e plaats met 51% van de inwoners die een vreemde heeft geholpen. Duidelijk opgeschoven naar boven in de lijst van 153 landen.
Wanneer de scores op de deelgebieden worden gecombineerd staan we op een zesde plaats, waarmee we een plaatsje naar boven zijn opgeschoven. Was het toch nog een goed jaar!

Afgezien van het eindejaarslijstjesgevoel dat het allemaal een beetje oproept wordt ook duidelijk dat 'geven' wereldwijd in de lift zit - als je het tenminste op deze manier meet -. Was in 2010 het wereldwijde gemiddelde over de drie vormen van geven nog 31.6%, in 2011 is dat gestegen tot 32.4%. De winst komt vooral voor rekening van het helpen van een vreemdeling en van het vrijwilligerswerk. Het geven van geld heeft ongetwijfeld wereldwijd te maken gehad met de economische crisis.

Nog een beetje ons best doen dus en over een jaartje of 5 zijn we echt wereldkampioen civil society....

De bron zelf: https://www.cafonline.org/pdf/World_Giving_Index_2011_191211.pdf

vrijdag 16 december 2011

Economische waarde van vrijwilligerswerk

Rotterdam is een mooie stad voor vrijwilligerswerk. Dat niet alleen vanwege de 140.000 vrijwilligers die samen elke week weer 510.000 uur aan de stad schenken. We mogen hier ook trots zijn op een kennisinstituut over vrijwilligerswerk en filantropie, het European Centre for Strategic Philantropy - ECSP -  aan de EUR. Dit centrum - www.erim.eur.nl/ERIM/Research/Centres/Erasmus_Centre_for_Strategic_Philanthropy - levert brandstof voor het opnieuw definiëren van de verhoudingen tussen overheid, markt en civil society. Via discussie-avonden, conferenties, publicaties en opleidingen kunnen vrijwilligers en professionals hun kennis vergroten en de discussie over de toekomst van civil society en filantropie op hoog niveau meevoeren.

Een recente publicatie van het ECSP gaat over de economische waarde van het vrijwilligerswerk. Omdat er een groeiend besef is dat de waarde die vrijwilligerswerk vertegenwoordigd meegeteld zou moeten worden in nationale rekeningen heeft het ECSP onderzocht hoe je de waarde van vrijwilligerswerk - in dit geval bij Humanitas - zou kunnen berekenen en waar je dan tegenaan loopt. De onderzoekers hebben drie mogelijke methoden bekeken:
De vervangingswaarde van vrijwilligerswerk: wat zou het kosten om het werk van vrijwilligers uit te laten voeren door betaalde krachten?
De investeringswaarde van de vrijwilligers: wat zouden de vrijwilligers hebben kunnen verdienen als ze geen vrijwilligerswerk hadden gedaan maar betaald werk hadden uitgevoerd?
De marktwaarde: wat zouden de vrijwilligers als betaalde medewerkers van een commerciële instelling hebben binnengebracht voor de instelling?
De onderzoekers zijn zich als geen ander bewust dat met dit economische perspectief een aantal belangrijke aspecten van vrijwilligerswerk niet wordt meegewogen: vrijwilligerswerk heeft waarde omdat het juist niet op het verwerven van geld is gericht en het heeft - economische - effecten op vrijwilligers en 'klanten' die nu niet worden meegenomen. Verder realiseren zij zich ook dat de gevonden uitkomsten benaderingen zijn van de werkelijkheid.

De vervangingswaarde hangt af van het gebruikte uurloon en varieert tussen de bijna 9 miljoen euro, bij een 'informeel' uurloon van 5 euro, tot ruim meer dan 50 miljoen euro, bij een gemiddeld loon van ruim 17 euro. Een wat ingewikkelder berekening, waarbij verschillende uurlonen tegelijkertijd worden gebruikt, komt tot een schatting van tussen de 20 en 26 miljoen euro.
De investeringswaarde komt uit tussen de bijna 9 miljoen, bij een 'informeel' uurloon van 5 euro dat op alle vrijwilligers is toegepast, en op ruim 32 miljoen wanneer er rekening wordt gehouden met opleidingsverschillen en de daarmee samenhangende verschillen in beloning.
De marktwaarde wordt, rekening houdend met niet-declarabele uren en efficiencyverlies, geschat op 35 miljoen euro.

Dan nog even speculeren - op eigen verantwoording wel te verstaan. Wanneer we uitgaan van een waarde die ergens in het midden ligt, bijvoorbeeld 20 miljoen euro, dan is de waarde van een uur vrijwilligerswerk bij Humanitas iets meer dan 11 euro. Doorgetrokken naar Rotterdam als geheel leveren de 510.000 uur de stad dus per week een kleine 6 miljoen op. Per jaar een ruime 300 miljoen. Je zult het elk jaar maar mogen toevoegen aan je jaarrekening!

Meijs, L.C.P.M., Huisman, W.H.A. & Roza, L. (2011). ECSP webpublicatie: de economische waarde van het vrijwilligerswerk bij Humanitas. Verkregen op 16-12-2011 van http://www.erim.eur.nl/ERIM/Research/Centres/Erasmus_Centre_for_Strategic_Philanthropy
/Research/Publications/De_economische_waarde_van_het_vrijwilligerswerk_door_Hum.pdf

donderdag 15 december 2011

Vrijwilligerswerk en vertrouwen

Dat vertrouwen een belangrijke rol speelt in het vrijwilligerswerk mag een open deur heten. Je investeert niet in een samenleving als je niet verwacht er iets voor terug te krijgen, zelfs al is dat iets vaags als een betere maatschappij. Vertrouwen geeft vrijwilligerswerk daarmee een bodem.

Interessant is of dat verband ook de andere kant op werkt: ga je meer vertrouwen als je vrijwilligerswerk doet? Politici hebben hoge verwachtingen van het sociale vertrouwen dat zou worden opgebouwd in vrijwillige verbanden. Zijn die hoge verwachtingen gerechtvaardigd?

Rene Bekkers van het Centrum voor Philantropische Studies van de VU publiceerde in april 2011 een onderzoek naar juist dit onderwerp. In een studie over een periode van 4 jaar onder deelnemers aan het onderzoek "Geven in Nederland" werd onderzocht of en hoe vrijwilligerswerk - als stevige vorm van maatschappelijke inzet - samenhangt met algemeen sociaal vertrouwen. Dat algemeen sociaal vertrouwen is wat wordt gemeten wanneer je wordt gevraagd of mensen in het algemeen wel of niet te vertrouwen zijn.
Zijn conclusies, voorlopig als die van een wetenschapper altijd zijn, zijn niet hoopgevend voor politici en beleidsmakers.

De samenhang tussen vrijwilligerswerk en vertrouwen blijkt er vooral uit te bestaan dat mensen met meer vertrouwen zich uitselecteren in vrijwilligerswerk. Mensen met meer vertrouwen worden vaker gevraagd en blijven langer vrijwilligerswerk doen. Mensen met minder vertrouwen blijven minder lang vrijwilligerswerk doen. Vrijwilligerswerk selecteert op vertrouwen maar genereert het niet. Er is dus geen steun voor de hypothese dat je door het doen van vrijwilligerswerk meer algemeen sociaal vertrouwen krijgt. Bovendien blijkt vertrouwen een erg stabiele eigenschap: gedurende de vier onderzochte jaren veranderde daar bij de deelnemers aan de studie weinig in. Een aantal aanvullende hypothesen is ook onderzocht. Het blijkt niet zo te zijn dat er meer vertrouwen wordt gegenereerd in meer divers samengestelde vrijwilligersorganisaties. Ook is het niet zo dat er meer vertrouwen wordt gegenereerd als de andere vrijwilligers in een organisatie allemaal een hoger vertrouwen hebben.

Bekkers merkt terecht op dat dit niet betekent dat mensen elkaar in persoonlijke contacten niet meer gaan vertrouwen door vrijwilligerswerk te gaan doen. Je gaat andere vrijwilligers waar je mee te maken hebt wellicht wel meer vertrouwen, maar het algemene sociale vertrouwen neemt niet toe.

Interessant is dan de vraag wat - als vrijwilligerswerk het niet doet - het algemeen sociaal vertrouwen dan wel vergroot, want dat levert dan wel meer vrijwilligers op. Onderzoeksliteratuur lijkt te suggereren dat op macro-niveau de mate van inkomensongelijkheid en de mate van ethnische heterogeniteit  - omgekeerd - samenhangen met algemeen sociaal vertrouwen. Wat algemeen sociaal vertrouwen op micro - persoonlijk - niveau bepaalt wordt terecht gezien als een grote uitdaging voor verder onderzoek.

Rene Bekkers, Trust and volunteering: selection or causation? Evidence from a 4 year panel study.
Center for Philantropic Studies, VU University Amsterdam.
Te verkrijgen via open access op Springerlink.com. Gepubliceerd op 9 april 2011.

donderdag 1 december 2011

Vrijwilligersorganisaties als reservaten

Een van de meest fundamentele manieren om naar vrijwilligerswerk te kijken is om het te beschouwen als een vorm van samenwerking, van coöperatie. Over coöperatie is een heleboel literatuur beschikbaar en ik heb inmiddels een zekere voorkeur ontwikkeld om met speltheoretische methoden naar coöperatie te kijken. Speltheorie werd - deels - rond 1920 ontwikkeld door de wiskundige John von Neumann in een poging beter poker te kunnen spelen en kreeg een stevige fundering door de samenwerking van Von Neumann met Oskar Morgenstern, resulterend in het eerste baanbrekende boek over het onderwerp in 1944. Ook John Nash, de wiskundige die werd gespeeld door Russell Crowe in 'A Beautiful Mind' heeft zeer veel bijgedragen aan de ontwikkeling van het veld: hij kreeg - zoals bekend bij degenen die de film hebben gezien - een Nobelprijs voor zijn werk.

Het werkpaard van de speltheorie en samenwerking, het 'prisoners dilemma', levert al heel wat aanknopingspunten op als je het 'sec' bekijkt, maar het wordt allemaal nog interessanter wanneer je kijkt naar 'evolutionaire speltheorie'. Bij deze tak van wetenschap wordt - via wiskundige modellen of computersimulaties - gekeken hoe, wanneer veel mensen onderling prisoners dilemmas spelen en daarbij van hun resultaten leren, het aandeel samenwerkers stijgt of daalt. Dat is belangrijk voor het begrijpen van het ontstaan van samenwerking als fundamenteel verschijnsel, maar ook om te kijken naar factoren die ervoor zorgen dat samenwerking door meer of minder mensen als een goede strategie wordt gezien.

Een interessante conclusie is dat samenwerkers in het vrije veld, in een massa van mensen waarbij willekeurig steeds weer opnieuw onderlinge prisoners dilemmas worden uitgespeeld, vrijwel altijd het onderspit delven. Pas wanneer er structuur in de interacties wordt aangebracht, zoals bij het spelen in netwerken waarbij iedereen een relatief klein aantal vaste spelpartners heeft, ontstaat het verschijnsel dat er groepen van samenwerkers ontstaan, die dan relatief stabiel zijn. Deze situatie is veel realistischer dan het scenario dat iedereen willekeurig andere mensen tegenkomt en daar dan de dilemmas mee speelt. De samenwerkers in de groepen helpen elkaar en leren in die groepen daarmee dat samenwerking loont. Aan de randen van de groepen worden samenwerkers niet-samenwerkers en omgekeerd.

Dit levert een - ook zonder de theorie begrijpelijk - beeld op van vrijwilligersorganisaties als wijkplaatsen waar mensen de ervaring opdoen dat samenwerken loont. Daar waar een enkele samenwerker in een zee van niet-samenwerkers snel zal leren dat samenwerking niet loont, zal een samenwerker in een groep gelijkgestemden ervaren dat samenwerken wel degelijk loont. Op die manier blijft het aantal mensen dat samenwerken als strategie kiest op een voldoende hoog peil.

Het is daarom verstandig vrijwilligersorganisaties niet alleen te zien als organisaties die diensten leveren waar de gemeenschap gebruik van kan maken, maar ook om je te realiseren dat het reservaten zijn waar samenwerken als strategie in stand wordt gehouden. Juist door de structuur, de samenklontering van gelijkgestemden, overleeft de neiging tot samenwerken. Ook zonder dat er bruikbare diensten aan de samenleving worden geleverd is dat al een bijzonder waardevolle bijdrage. 'Service delivery' mag dan nuttig zijn, 'mutual support' is minstens zo belangrijk.

Mocht je een leuke inleiding in de speltheorie zoeken en niet opzien tegen een Engelstalig boek dan is 'the complete idiot's guide to game theory' van Edward C. Rosenthal, Penguin, 2011, ISBN 978-1-61564-055-3 een aanrader.