woensdag 28 december 2011

Nine laws of God

Van alle boeken die ik heb gelezen over complexe systemen en complexiteit is 'Out of Control' van Kevin Kelly één van de meest inspirerende. Kelly schreef - als hoofdredacteur van Wired  - een 'new biology of machines, social systems and the economic world'. Het hele boek is in onderdelen van internet te plukken, maar doe de schrijver een plezier en bestel het, als je interesse is gewekt, gewoon in zijn geheel.

Twee onderdelen zijn me na het lezen in het bijzonder bijgebleven. In het hoofdstuk 'Assembling Complexity' beschrijft Kelly hoe David Wingate het eilandje Nonsuch bij Bermuda weer zo inrichtte met een compleet van de grond af opgebouwd ecosysteem dat de Bermudastormvogel er weer kwam nestelen. Dat deel kwam weer even boven bij een werkbezoek aan de Voedseltuin in Rotterdam, waar ook een klein nieuw ecosysteempje wordt opgebouwd. Het tweede onderdeel dat me is bijgebleven is het afsluitende hoofdstuk dat 'The nine laws of God' heet. Mocht je geen tijd hebben het hele boek te lezen, lees dan in ieder geval dit hoofdstuk (of lees het hier http://www.kk.org/outofcontrol/ch24-a.html). Dit hoofdstuk kwam boven toen ik bezig was met de post 'Tegenkracht organiseren' en er weer aan werd herinnerd dat het niet verstandig is om complexe systemen te optimaliseren naar een enkel doel.

De 'nine laws' vat de kennis uit het boek samen in een aantal ontwerp-regels. Met deze ontwerp-regels zou je een aardig eind moeten kunnen komen als je 'iets' uit 'niets' wilt maken, zoals natuur en sociale systemen al vaker hebben gedaan. Kelly wil de lijst overigens niet meteen volledig noemen... Vertaald en iets ingekort zijn dit zijn negen ontwerp-regels voor complexe systemen.

" Verdeel 'zijn'. Een bijenkorf, een economie, een supercomputer en 'leven' zijn verdeeld over een groot aantal kleinere eenheden, die zelf ook weer kunnen bestaan uit kleinere eenheden. Wanneer de som van al die kleinere onderdelen in interactie samen meer vormt dan de som van de onderdelen elk apart, dan is dat extra 'iets uit niets'. Als er ergens 'iets uit niets' is ontstaan, dan vloeit dat voort uit de interactie van een groot aantal kleinere eenheden.
Beheers van onderen op. Wanneer alles met alles is verbonden in een gedistribueerd netwerk, gebeurt alles ook tegelijkertijd. Wanneer alles tegelijkertijd gebeurt, zullen systeembrede en zich snel ontwikkelende problemen zich een weg om centrale sturing heen banen. Daarom zal sturing moeten komen vanuit de vele plaatselijke parallelle activiteiten, en niet vanuit een centrale autoriteit. Een menigte kan zichzelf sturen, en in situaties van snelle, grootschalige en heterogene veranderingen kan alleen de massa sturen. Om 'iets uit niets' te krijgen moet de beheersing op het meest basale - simpele - niveau liggen. 
Zorg voor meekoppeling. 'Aan hen die hebben, zal gegeven worden'. Het principe: elke keer dat je iets doet, wordt je er beter in. Dan ga je het meer gebruiken en wordt je er nog weer beter in.
Iets dat zijn omgeving zodanig verandert dat die omgeving meer van dat iets gaat produceren, groeit. Alle duurzame - overlevende - systemen zijn hierop gebaseerd, in economie, biologie en psychologie. 
Groei door te klonteren. De enige manier om een werkend complex systeem te maken is om te beginnen met een eenvoudig systeem dat werkt. Pogingen om vanuit het niets complexe dingen als kunstmatige intelligentie of een markteconomie neer te zetten, dus zonder het stapsgewijs te laten groeien, leiden onvermijdelijk tot mislukking. Elk onderdeel moet worden getest tegen elk ander onderdeel en daar is tijd voor nodig. Complexiteit wordt gerealiseerd door het stukje bij beetje samen te stellen vanuit eenvoudige, onafhankelijke en werkende eenheden. 
Optimaliseer de randen, investeer in diversiteit. Homogene systemen veranderen door revoluties, en soms gaan ze erin ten onder. Heterogene systemen kunnen zich van moment tot moment aanpassen en kunnen zich blijven aanpassen. Evolutie neemt de plaats in van revolutie. Diversiteit betekent aandacht voor de randen van een systeem, de buitenwijken, de verborgen hoekjes, de momenten van chaos. Diversiteit vergroot het aanpassingsvermogen en de veerkracht en is vrijwel altijd de bron van innovatie. 
Waardeer je fouten. Iets werkt goed, tot iedereen het doet. Dan moet je weer wat anders bedenken. Uit het gewone stappen en iets nieuws doen kan niet worden onderscheiden van fouten maken. De meest briljante stap in het nieuwe is uiteindelijk ook gewoon trial-and-error. Wat blijkt te werken, blijft. Fouten, expres of per ongeluk, moeten een onderdeel worden van elk scheppend proces. Je zou evolutie kunnen zien als systematisch management van fouten. 
Optimaliseer niet, heb meerdere doelen. Eenvoudige machines kunnen efficiënt zijn, complex adaptieve systemen niet. Een complexe structuur heeft meerdere meesters en geen enkele ervan kan exclusief worden bediend. In plaats van het streven naar optimalisatie van één functie kan een complex systeem allen overleven door net goed genoeg te zijn in een heleboel verschillende functies. Zo mag een systeem niet alleen maar het gebruik van wat er is optimaliseren - exploitatie - maar moet het ook energie stoppen in het zoeken van nieuwe mogelijkheden - exploratie. 
Zorg ervoor dat systemen - net - uit evenwicht blijven. Onveranderlijkheid is dodelijk, maar teveel verandering - ver van evenwicht - ook. Als 'niets' evenwicht en ver van evenwicht is dan is 'iets' blijvend-net-uit-evenwicht. Het vinden van de balans tussen evenwicht en uit-evenwicht in net-uit-evenwicht is de heilige graal van alles wat schept. Hier komt het begrip 'on the edge of chaos' vandaan.
Verander verandering. Verandering kan gestructureerd plaatsvinden. Grote complexe systemen doen dat: ze coördineren verandering. Elk deelsysteem zal de organisatie van andere deelsystemen gaan beïnvloeden en veranderen. Mettertijd zullen de regels voor deze veranderingen worden veranderd, Evolutie gaat over verandering, diepere evolutie gaat over veranderingen in de manier waarop er veranderd wordt. Om het meest uit 'niets' te krijgen moet je zelf-veranderende regels hebben."

De boodschap van 'Tegenkracht organiseren' is dus - vertaald in Kelly's termen - dat we in veel systemen uiteindelijk niet kunnen voorkomen dat tegen de ontwerp-regel 'optimaliseer niet, heb meerdere doelen' wordt gezondigd.


Kevin Kelly: Out of Control, the new biology of machines, social systems and the economic world. Perseus Books, 1994. ISBN: 0-201-48340-8

dinsdag 27 december 2011

Tegenkracht organiseren

Zo langzamerhand heb ik al heel wat plezier gehad van adviezen van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, de RMO. Naast 'Stem geven aan verankering' (2009) en het bijpassende briefadvies 'Terug naar de basis' (2010) en recent nog 'Burgerkracht' (2011) is een nieuw advies uitgebracht dat 'Tegenkracht organiseren' heet met als ondertitel 'Lessen uit de kredietcrisis'. Ook dit advies is weer de moeite van het lezen meer dan waard. Neem in geval van schaarste aan tijd in ieder geval de samenvatting ter harte.

De RMO heeft zich de vraag gesteld of de handelingspatronen die in de financiële sector hebben geleid tot de kredietcrisis van 2008 ook in andere publieke sectoren voorkomen. Dit met de wens om lessen te trekken voor het waarborgen van de stabiliteit van die sectoren. De RMO richt zich bij de analyse op sturingsmechanismen die met de beste bedoelingen worden ingevoerd, maar die na verloop van tijd resulteren in perverse uitkomsten. Aan de hand van concrete casuïstiek uit de financiële sector, het onderwijs en de zorg komt de Raad tot een aantal gemeenschappelijke factoren: oorspronkelijke doelstellingen worden uit het oog verloren, classificaties gaan een eigen leven leiden en financiële prikkels leiden tot verkeerde handelingen.

Het uit de hand lopen van systemen kan niet alleen aan mensen worden toegeschreven - de 'beursbengels' bijvoorbeeld - maar lijkt eerder een niet of nauwelijks te vermijden bijproduct van goedbedoelde sturingsinstrumenten. Het uit de hand lopen loopt globaal via het volgende proces: om meervoudige belangen - zoals zorgbehoefte en beschikbaar budget - met elkaar in evenwicht te brengen worden sturingsinstrumenten ingevoerd. Omdat sluipenderwijs één bepaald belang steeds meer voorop komt te staan - denk aan het budget - ontspoort het sturingsmechanisme, want mensen zullen zich aan gaan passen aan het sturingssysteem: ze 'bespelen' het systeem. Daar reageert het systeem dan weer op en zo kan een wederzijdse beïnvloeding tussen spelers en systeem ontstaan die ervoor zorgt dat het geheel uit de bocht vliegt: iedereen is dan alleen nog maar bezig met dat ene belang. Hoe snel of op welke manier het systeem dan 'omslaat' van productief in pervers is niet precies te voorzien.

Omdat meervoudigheid van belangen altijd zal blijven bestaan, net als het bespelen van systemen door actoren binnen het systeem ligt de oplossing bij het voorkomen dat één belang doorslaggevend wordt: de meervoudigheid van belangen moet worden geborgd.

De Raad adviseert dan ook om tegenkrachten te organiseren, die juist dat doen. Dat kan door niet uit te gaan van één dominant sturings- en selectiemechanisme - zeker als dat gekoppeld is aan het geld - , maar door een zekere variëteit in mechanismen in te zetten. Daarnaast moeten organisaties en sectoren zelf ook tegendruk durven leveren door binnen organisaties of sectoren handelingspatronen ter discussie te stellen.

In mijn ogen een mooie bevestiging van het gegeven dat je sociale - complexe - systemen nooit kunt optimaliseren naar één eigenschap, maar dat je voor duurzaam gebruik zult moeten streven naar het optimaliseren van een mix aan eigenschappen.

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling: Tegenkracht organiseren, lessen uit de kredietcrisis.
Den Haag 2011. ISBN: 9789077758304. Te downloaden via http://www.adviesorgaan-rmo.nl/publicaties/adviezen/2011/1767/1771/

donderdag 22 december 2011

Zwaargewichten in het vrijwilligerswerk 2

In deel 1 over zwaargewichten in het vrijwilligerswerk werd duidelijk dat er - in Canada - zoiets bestaat als een 'civic core', een relatief kleine groep mensen die een buitenproportioneel aandeel levert in het aantal vrijwilligersuren. De vraag is natuurlijk of dat in Nederland en Rotterdam ook zo is.

René Bekkers van de VU - zie ook de post over vrijwilligerswerk en vertrouwen - heeft dat recent onderzocht en ook hij komt - op basis van onderzoeksgegevens van 1997 tot 2009 uit Geven in Nederland - tot de conclusie dat er in Nederland sprake is van een 'civic core'. De top 20% bijdragers aan het vrijwilligerswerk leveren samen 86% van alle gemaakte vrijwilligersuren. De 'core' is hier dus niet zo klein als in Canada ( 9% leverde daar 80% van de uren), maar er is niettemin sprake van concentratie van erg veel inzet bij een relatief kleine groep. Ook in Nederland is er sprake van een kleine groep zwaargewichten onder de vrijwilligers die verantwoordelijk is voor een onevenredig groot deel van de gemaakte vrijwilligersuren. Net als in Canada geldt dat eveneens voor het geven van geld.

Bekkers heeft kunnen onderzoeken hoe de samenstelling van de groep zwaargewichten in de onderzochte jaren is veranderd. Zijn conclusie is dat de zwaargewichten worden gevormd door een steeds kleiner wordende groep religieus geïnspireerde vrijwilligers die zich in toenemende mate inzet, terwijl die groep al zo onevenredig veel doet - mijn nadruk en toevoeging. Met de voortschrijdende ontkerkelijking in Nederland is dat misschien iets om een beetje zenuwachtig van te worden, zowel voor de filantropie als voor het vrijwilligerswerk.

Naast religie is ook opleiding een sterk bepalende factor voor geven van tijd en geld. Omdat het gemiddelde opleidingsniveau hoger wordt, zou je kunnen verwachten dat de negatieve gevolgen voor het geven van tijd en geld van de ontkerkelijking worden gecompenseerd door de extra opbrengsten van het toegenomen opleidingsniveau. Deze 'compensatie hypothese' blijkt echter niet op te gaan. Bekkers' onderzoek vindt alleen bevestiging voor de 'concentratie hypothese': de druk op de zwaargewichten neemt toe.

Nu nog een keer een analyse van de Rotterdamse situatie.

René Bekkers, Religion and the civic core in the Netherlands,
Center for Philantropic Studies, VU University.
Te vinden op: http://www.geveninnederland.nl/file/329/religion_core_paper_incltables.pdf

woensdag 21 december 2011

Zwaargewichten in het vrijwilligerswerk 1

Veel sociale verschijnselen zijn onevenredig verdeeld. Zo'n effect wordt wel samengevat met een 80/20 regel. Zo liet de econoom Vilfredo Pareto zien dat 80% van het vermogen (of land) bij 20% van de Italianen zat. De Occupybeweging heeft dat percentage voor de VS recentelijk nog wat opgehoogd naar 99%, maar wat de precieze cijfers ook zijn, onevenredig veel van iets wordt veroorzaakt door, gedaan door, is van of hoort bij een kleine groep van iets anders. Zo is het ook in het vrijwilligerswerk: daar zijn grote verschillen te zien in de inzet van mensen.

Een belangrijk artikel over het verschijnsel van de 'civic core' - in Canada - werd in 2001 geschreven door Reed en Selbee, twee Canadese onderzoekers. Het bestaan van een 'civic core' duidt erop dat niet iedereen evenveel bijdraagt aan maatschappelijke activiteiten. Een klein deel, de 'core', doet erg veel en de grote rest doet ..de rest. Voor een idee over hoe scheef de verhouding kan liggen: in 2000 maakte 9% van de Canadezen 80% van alle vrijwilligersuren. De overige 91% maakte dus in totaal samen maar 20% van de vrijwilligersuren. De inzet van de 'core' is dus buitenproportioneel hoog en die van de rest veel te laag. Het is dus een misverstand ervan uit te gaan dat iedereen wel ongeveer evenveel zal doen en daarmee evenredig bijdraagt.

Het effect speelt niet alleen bij vrijwilligerswerk. Ook bij het geven van geld en het meedoen in verenigingen speelt de onevenredigheid een grote rol. In feite is er sprake van een drietal 'cores': één elk voor het geven van tijd, geld en het meedoen in verenigingen. Deze 'cores' overlappen elkaar er daarmee ontstaat er een structuur waarin een heel kleine groep alle drie activiteiten doet, er drie groepen zijn die twee dingen doen en drie groepen die maar een ding doen. Binnen de 'core' is dus ook nog weer verschil te maken.

De grootte van de 'core' hangt af van de provincie in Canada en er zijn duidelijke karakteristieken te vinden van mensen die deel uitmaken van de core. Deze Canadezen zijn ouder, hoger opgeleid en religieuzer dan 'non-core' Canadezen. Bovendien hebben ze vaker dan 'non-core' een achtergrond in het jeugdwerk, al dan niet religieus, in studentenbesturen of hebben ze ouders die vrijwilligerswerk deden. Kinderen ouder dan 6 jaar hebben schijnt in Canada ook tot meer maatschappelijke participatie te leiden.

De onderzoekers vragen zich af of er niet eens onderzocht zou moeten worden of er zoiets bestaat als een 'civil society elite' van actieve, betrokken burgers die de maatschappij draaiend houdt met een onevenredig hoge maatschappelijke inzet. Hoe die elite dan tot stand komt en in stand wordt gehouden is dan een logische vervolgvraag.

In Rotterdam worden deze 'core' vrijwilligers de 'zwaargewichten' genoemd. In een volgende post meer.

Paul B. Reed, L. Kevin Selbee: The civic core in Canada: disproportionality in charitable giving, volunteering, and civic participation.
Statistics Canada & Carleton University, Ottawa.
Nonprofit and Voluntary Sector Quarterly, vol. 30, no. 4, december 2001  761-780.

Richard Koch, Het tachtig/twintig principe. Reed en Selbee verwijzen naar dit boek.
Academic Service 1998, ISBN 9052614156

Nog steeds geen wereldkampioen

In september vond ik een rapport van de Charities Aid Foundation CAF over het wereldwijde beeld in 2010 van 'geven', opgesplitst in het geven van tijd - vrijwilligerswerk -, van geld - filantropie - en van hulp - het helpen van een vreemdeling. De CAF is een in Engeland gevestigde non-profit die het rapport opstelt aan de hand van wereldwijde gegevens van het onderzoeksbureau Gallup. De post erover vindt u hier: vwwiu.blogspot.com/2011/09/eindelijk-wereldkampioen.html. Het plezier van een dergelijke opzet zit niet zozeer in het wetenschappelijke karakter als wel in het feit dat het wereldwijd is toegepast en er dus vergelijkingsmateriaal op mondiale schaal beschikbaar komt. De onderzoekers geven aan dat hun onzekerheidsmarges tussen de 2% en 5% zitten. Kleine variaties zijn dus niet significant.

In 2010 was Nederland het meest gul in het geven van geld - daar waren we met 77% 'geldgevers' wereldkampioen. Voor vrijwilligerswerk stonden we op plaats 9, met 39% 'tijdgevers'. Het helpen van een vreemdeling was matiger: daar stonden we nog net in de bovenste helft van het rijtje. De overallscore was een 7e plaats.

Inmiddels zijn de resultaten voor 2011 ook bekend en ziet het beeld voor Nederland er als volgt uit:

  1. Geven van geld: gedeelde derde plaats, samen met Ierland, met 75% geldgevers. We zijn voorbijgestreefd door het Verenigd Koninkrijk en door wereldkampioen Thailand.
  2. Geven van tijd: we staan op de 15e plaats, met 37% vrijwilligers.
  3. Helpen van vreemden: 53e plaats met 51% van de inwoners die een vreemde heeft geholpen. Duidelijk opgeschoven naar boven in de lijst van 153 landen.
Wanneer de scores op de deelgebieden worden gecombineerd staan we op een zesde plaats, waarmee we een plaatsje naar boven zijn opgeschoven. Was het toch nog een goed jaar!

Afgezien van het eindejaarslijstjesgevoel dat het allemaal een beetje oproept wordt ook duidelijk dat 'geven' wereldwijd in de lift zit - als je het tenminste op deze manier meet -. Was in 2010 het wereldwijde gemiddelde over de drie vormen van geven nog 31.6%, in 2011 is dat gestegen tot 32.4%. De winst komt vooral voor rekening van het helpen van een vreemdeling en van het vrijwilligerswerk. Het geven van geld heeft ongetwijfeld wereldwijd te maken gehad met de economische crisis.

Nog een beetje ons best doen dus en over een jaartje of 5 zijn we echt wereldkampioen civil society....

De bron zelf: https://www.cafonline.org/pdf/World_Giving_Index_2011_191211.pdf

vrijdag 16 december 2011

Economische waarde van vrijwilligerswerk

Rotterdam is een mooie stad voor vrijwilligerswerk. Dat niet alleen vanwege de 140.000 vrijwilligers die samen elke week weer 510.000 uur aan de stad schenken. We mogen hier ook trots zijn op een kennisinstituut over vrijwilligerswerk en filantropie, het European Centre for Strategic Philantropy - ECSP -  aan de EUR. Dit centrum - www.erim.eur.nl/ERIM/Research/Centres/Erasmus_Centre_for_Strategic_Philanthropy - levert brandstof voor het opnieuw definiëren van de verhoudingen tussen overheid, markt en civil society. Via discussie-avonden, conferenties, publicaties en opleidingen kunnen vrijwilligers en professionals hun kennis vergroten en de discussie over de toekomst van civil society en filantropie op hoog niveau meevoeren.

Een recente publicatie van het ECSP gaat over de economische waarde van het vrijwilligerswerk. Omdat er een groeiend besef is dat de waarde die vrijwilligerswerk vertegenwoordigd meegeteld zou moeten worden in nationale rekeningen heeft het ECSP onderzocht hoe je de waarde van vrijwilligerswerk - in dit geval bij Humanitas - zou kunnen berekenen en waar je dan tegenaan loopt. De onderzoekers hebben drie mogelijke methoden bekeken:
De vervangingswaarde van vrijwilligerswerk: wat zou het kosten om het werk van vrijwilligers uit te laten voeren door betaalde krachten?
De investeringswaarde van de vrijwilligers: wat zouden de vrijwilligers hebben kunnen verdienen als ze geen vrijwilligerswerk hadden gedaan maar betaald werk hadden uitgevoerd?
De marktwaarde: wat zouden de vrijwilligers als betaalde medewerkers van een commerciële instelling hebben binnengebracht voor de instelling?
De onderzoekers zijn zich als geen ander bewust dat met dit economische perspectief een aantal belangrijke aspecten van vrijwilligerswerk niet wordt meegewogen: vrijwilligerswerk heeft waarde omdat het juist niet op het verwerven van geld is gericht en het heeft - economische - effecten op vrijwilligers en 'klanten' die nu niet worden meegenomen. Verder realiseren zij zich ook dat de gevonden uitkomsten benaderingen zijn van de werkelijkheid.

De vervangingswaarde hangt af van het gebruikte uurloon en varieert tussen de bijna 9 miljoen euro, bij een 'informeel' uurloon van 5 euro, tot ruim meer dan 50 miljoen euro, bij een gemiddeld loon van ruim 17 euro. Een wat ingewikkelder berekening, waarbij verschillende uurlonen tegelijkertijd worden gebruikt, komt tot een schatting van tussen de 20 en 26 miljoen euro.
De investeringswaarde komt uit tussen de bijna 9 miljoen, bij een 'informeel' uurloon van 5 euro dat op alle vrijwilligers is toegepast, en op ruim 32 miljoen wanneer er rekening wordt gehouden met opleidingsverschillen en de daarmee samenhangende verschillen in beloning.
De marktwaarde wordt, rekening houdend met niet-declarabele uren en efficiencyverlies, geschat op 35 miljoen euro.

Dan nog even speculeren - op eigen verantwoording wel te verstaan. Wanneer we uitgaan van een waarde die ergens in het midden ligt, bijvoorbeeld 20 miljoen euro, dan is de waarde van een uur vrijwilligerswerk bij Humanitas iets meer dan 11 euro. Doorgetrokken naar Rotterdam als geheel leveren de 510.000 uur de stad dus per week een kleine 6 miljoen op. Per jaar een ruime 300 miljoen. Je zult het elk jaar maar mogen toevoegen aan je jaarrekening!

Meijs, L.C.P.M., Huisman, W.H.A. & Roza, L. (2011). ECSP webpublicatie: de economische waarde van het vrijwilligerswerk bij Humanitas. Verkregen op 16-12-2011 van http://www.erim.eur.nl/ERIM/Research/Centres/Erasmus_Centre_for_Strategic_Philanthropy
/Research/Publications/De_economische_waarde_van_het_vrijwilligerswerk_door_Hum.pdf

donderdag 15 december 2011

Vrijwilligerswerk en vertrouwen

Dat vertrouwen een belangrijke rol speelt in het vrijwilligerswerk mag een open deur heten. Je investeert niet in een samenleving als je niet verwacht er iets voor terug te krijgen, zelfs al is dat iets vaags als een betere maatschappij. Vertrouwen geeft vrijwilligerswerk daarmee een bodem.

Interessant is of dat verband ook de andere kant op werkt: ga je meer vertrouwen als je vrijwilligerswerk doet? Politici hebben hoge verwachtingen van het sociale vertrouwen dat zou worden opgebouwd in vrijwillige verbanden. Zijn die hoge verwachtingen gerechtvaardigd?

Rene Bekkers van het Centrum voor Philantropische Studies van de VU publiceerde in april 2011 een onderzoek naar juist dit onderwerp. In een studie over een periode van 4 jaar onder deelnemers aan het onderzoek "Geven in Nederland" werd onderzocht of en hoe vrijwilligerswerk - als stevige vorm van maatschappelijke inzet - samenhangt met algemeen sociaal vertrouwen. Dat algemeen sociaal vertrouwen is wat wordt gemeten wanneer je wordt gevraagd of mensen in het algemeen wel of niet te vertrouwen zijn.
Zijn conclusies, voorlopig als die van een wetenschapper altijd zijn, zijn niet hoopgevend voor politici en beleidsmakers.

De samenhang tussen vrijwilligerswerk en vertrouwen blijkt er vooral uit te bestaan dat mensen met meer vertrouwen zich uitselecteren in vrijwilligerswerk. Mensen met meer vertrouwen worden vaker gevraagd en blijven langer vrijwilligerswerk doen. Mensen met minder vertrouwen blijven minder lang vrijwilligerswerk doen. Vrijwilligerswerk selecteert op vertrouwen maar genereert het niet. Er is dus geen steun voor de hypothese dat je door het doen van vrijwilligerswerk meer algemeen sociaal vertrouwen krijgt. Bovendien blijkt vertrouwen een erg stabiele eigenschap: gedurende de vier onderzochte jaren veranderde daar bij de deelnemers aan de studie weinig in. Een aantal aanvullende hypothesen is ook onderzocht. Het blijkt niet zo te zijn dat er meer vertrouwen wordt gegenereerd in meer divers samengestelde vrijwilligersorganisaties. Ook is het niet zo dat er meer vertrouwen wordt gegenereerd als de andere vrijwilligers in een organisatie allemaal een hoger vertrouwen hebben.

Bekkers merkt terecht op dat dit niet betekent dat mensen elkaar in persoonlijke contacten niet meer gaan vertrouwen door vrijwilligerswerk te gaan doen. Je gaat andere vrijwilligers waar je mee te maken hebt wellicht wel meer vertrouwen, maar het algemene sociale vertrouwen neemt niet toe.

Interessant is dan de vraag wat - als vrijwilligerswerk het niet doet - het algemeen sociaal vertrouwen dan wel vergroot, want dat levert dan wel meer vrijwilligers op. Onderzoeksliteratuur lijkt te suggereren dat op macro-niveau de mate van inkomensongelijkheid en de mate van ethnische heterogeniteit  - omgekeerd - samenhangen met algemeen sociaal vertrouwen. Wat algemeen sociaal vertrouwen op micro - persoonlijk - niveau bepaalt wordt terecht gezien als een grote uitdaging voor verder onderzoek.

Rene Bekkers, Trust and volunteering: selection or causation? Evidence from a 4 year panel study.
Center for Philantropic Studies, VU University Amsterdam.
Te verkrijgen via open access op Springerlink.com. Gepubliceerd op 9 april 2011.

donderdag 1 december 2011

Vrijwilligersorganisaties als reservaten

Een van de meest fundamentele manieren om naar vrijwilligerswerk te kijken is om het te beschouwen als een vorm van samenwerking, van coöperatie. Over coöperatie is een heleboel literatuur beschikbaar en ik heb inmiddels een zekere voorkeur ontwikkeld om met speltheoretische methoden naar coöperatie te kijken. Speltheorie werd - deels - rond 1920 ontwikkeld door de wiskundige John von Neumann in een poging beter poker te kunnen spelen en kreeg een stevige fundering door de samenwerking van Von Neumann met Oskar Morgenstern, resulterend in het eerste baanbrekende boek over het onderwerp in 1944. Ook John Nash, de wiskundige die werd gespeeld door Russell Crowe in 'A Beautiful Mind' heeft zeer veel bijgedragen aan de ontwikkeling van het veld: hij kreeg - zoals bekend bij degenen die de film hebben gezien - een Nobelprijs voor zijn werk.

Het werkpaard van de speltheorie en samenwerking, het 'prisoners dilemma', levert al heel wat aanknopingspunten op als je het 'sec' bekijkt, maar het wordt allemaal nog interessanter wanneer je kijkt naar 'evolutionaire speltheorie'. Bij deze tak van wetenschap wordt - via wiskundige modellen of computersimulaties - gekeken hoe, wanneer veel mensen onderling prisoners dilemmas spelen en daarbij van hun resultaten leren, het aandeel samenwerkers stijgt of daalt. Dat is belangrijk voor het begrijpen van het ontstaan van samenwerking als fundamenteel verschijnsel, maar ook om te kijken naar factoren die ervoor zorgen dat samenwerking door meer of minder mensen als een goede strategie wordt gezien.

Een interessante conclusie is dat samenwerkers in het vrije veld, in een massa van mensen waarbij willekeurig steeds weer opnieuw onderlinge prisoners dilemmas worden uitgespeeld, vrijwel altijd het onderspit delven. Pas wanneer er structuur in de interacties wordt aangebracht, zoals bij het spelen in netwerken waarbij iedereen een relatief klein aantal vaste spelpartners heeft, ontstaat het verschijnsel dat er groepen van samenwerkers ontstaan, die dan relatief stabiel zijn. Deze situatie is veel realistischer dan het scenario dat iedereen willekeurig andere mensen tegenkomt en daar dan de dilemmas mee speelt. De samenwerkers in de groepen helpen elkaar en leren in die groepen daarmee dat samenwerking loont. Aan de randen van de groepen worden samenwerkers niet-samenwerkers en omgekeerd.

Dit levert een - ook zonder de theorie begrijpelijk - beeld op van vrijwilligersorganisaties als wijkplaatsen waar mensen de ervaring opdoen dat samenwerken loont. Daar waar een enkele samenwerker in een zee van niet-samenwerkers snel zal leren dat samenwerking niet loont, zal een samenwerker in een groep gelijkgestemden ervaren dat samenwerken wel degelijk loont. Op die manier blijft het aantal mensen dat samenwerken als strategie kiest op een voldoende hoog peil.

Het is daarom verstandig vrijwilligersorganisaties niet alleen te zien als organisaties die diensten leveren waar de gemeenschap gebruik van kan maken, maar ook om je te realiseren dat het reservaten zijn waar samenwerken als strategie in stand wordt gehouden. Juist door de structuur, de samenklontering van gelijkgestemden, overleeft de neiging tot samenwerken. Ook zonder dat er bruikbare diensten aan de samenleving worden geleverd is dat al een bijzonder waardevolle bijdrage. 'Service delivery' mag dan nuttig zijn, 'mutual support' is minstens zo belangrijk.

Mocht je een leuke inleiding in de speltheorie zoeken en niet opzien tegen een Engelstalig boek dan is 'the complete idiot's guide to game theory' van Edward C. Rosenthal, Penguin, 2011, ISBN 978-1-61564-055-3 een aanrader.

vrijdag 18 november 2011

Sociale staat 2011: vrijwilligerswerk

Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft in november 2011 de sociale staat van Nederland 2011 uitgebracht. Het document is te downloaden op de website van het SCP via http://www.scp.nl/content.jsp?objectid=27981. Op de website is een schat aan onderzoek over het sociale domein te vinden.
Hoofdstuk 8 gaat over "maatschappelijke en politieke participatie en betrokkenheid". Er komen een aantal verrassende en een aantal bekende resultaten naar boven. Voor zover ze - enigszins - betrekking hebben op vrijwilligerswerk loop ik ze even langs.

Dat Nederland een sociaal land is weten we al, zie bijvoorbeeld http://vwwiu.blogspot.com/2011/09/nederlanders-ook-in-2010-weer-sociaal.html. Ook in de sociale staat 2011 staan we weer bovenaan. Er is volgens het rapport geen land in Europa waar meer aan vrijwilligerswerk wordt gedaan dan in Nederland. Van het absolute percentage (rond 47%) zou ik me niet teveel aantrekken - er spelen nogal wat problemen bij het meten van het aandeel vrijwilligers - maar een toppositie in Europa staat niet ter discussie.
Ook stijgt de verenigingsdeelname nog steeds een beetje: 7 op de 10 Nederlanders zijn lid van een vereniging. Meest populair zijn de sportverenigingen met 4 op de 10 Nederlanders, waarbij sporten als golf, hockey en paardrijden snel stijgen.

Uit onderzoek van Charities Aid Foundation, zie http://vwwiu.blogspot.com/2011/09/eindelijk-wereldkampioen.html, bleek al dat Nederland ook een bijzonder vrijgevig land is. De sociale staat 2011 meldt dat in 2009 87% van de huishoudens elk gemiddeld 241 euro aan goede doelen gaf, in totaal bijna 2 miljard euro. Daarbij blijkt overigens dat het percentage en het bedrag wel een beetje dalen. De conclusie blijft echter dat we zowel met uren als met euro's dus erg gul zijn.

Uit dit rapport blijkt weer dat hoger opgeleiden vaker aan vrijwilligerswerk doen dan mensen met een lagere opleiding, een verschijnsel dat inmiddels vaak is gereproduceerd. Ook blijkt weer dat mensen die regelmatig naar de kerk gaan vaker vrijwilligerswerk doen.

Al met al een bevestiging van wat er eigenlijk al lang bekend is: het gaat gewoon goed met het vrijwilligerswerk en met de filantropie in Nederland. Dat het rapport verder nogal somber is over een aantal andere mogelijke ontwikkelingen doet daar verder niets aan af.

Sociaal en Cultureel Planbureau, De sociale staat van Nederland 2011.
Rob Bijl, Jeroen Boelhouwer, Mariëlle Cloïn en Evert Pommer (red.).
ISBN 9789037705584, november 2011
Hoofdstuk 8: maatschappelijke en politieke participatie en betrokkenheid, p. 185 - 208
P. van Houwelingen, J. de Hart en P. Dekker.

vrijdag 30 september 2011

Mannen, vrouwen en samenwerking

Het blijft een interessant verschijnsel: vraag mensen wie er meer vrijwilligerswerk doen, mannen of vrouwen, en je krijgt te horen dat het vrouwen zijn. In vrijwel alle onderzoeken die ik ken komt naar voren dat het percentage vrijwel hetzelfde is. Hoe zit het nou met mannen, vrouwen en coöperatie?

In een artikel van Balliet, Li, Macfarlan en Van Vught wordt een groot aantal studies naar dit verschijnsel onder de loep genomen en proberen de auteurs wat helderheid te verschaffen. Met slimme statistische technieken is onderzocht wat je nu aan betrouwbare gegevens uit al die studies kunt halen. De resultaten worden gebruikt om twee manieren van kijken naar geslacht en coöperatie met elkaar - en de werkelijkheid - te vergelijken: een sociaal-cultureel perspectief en een evolutionair perspectief. Dat dat laatste een rol speelt is geen verrassing als Mark van Vught meewerkt aan het onderzoek. Wil je een leuk boek lezen over leiderschap vanuit een evolutieperspectief dan zou je zijn "Selected" eens moeten pakken.

Door de bank genomen zijn er geen verschillen te vinden tussen de mate van coöperatie van mannen en vrouwen in de onderzochte sociale dilemma's. Dat is mooi, want dat wordt - bij vrijwilligerswerk - natuurlijk ook keer op keer gemeten. Toch komen er uit dit onderzoek ook nog wel een paar opvallende inzichten naar voren. Wie wanneer hoe coöperatief is hangt af van de situatie:

Mannen zijn onderling coöperatiever dan vrouwen onderling. Dit zou je niet verwachten op basis van een socio-cultureel perspectief - wat stelt dat vrouwen meer zijn gericht op sociale verbanden -, maar juist wel op basis van een evolutionaire redenering. Daar zorgen de moeilijkheden van de jacht en gevechten met andere groepen voor een grote druk op mannen om samen te werken. Groter in ieder geval dan de druk tot samenwerken op vrouwen bij het verzamelen.

Vrouwen zijn daarentegen coöperatiever dan mannen in situaties waar beide geslachten elkaar tegenkomen. Dit is in lijn met de socioculturele - het naleven van stereotypische rolverdelingen - en de evolutionaire modellen - mannen willen prosociale vrouwen, vrouwen willen mannen met status.

Naarmate interacties vaker plaatsvinden, krijgen mannen, meer dan vrouwen, een grotere bereidheid tot samenwerken. Dit is iets wat door de evolutionaire modellen beter wordt verklaard dan door de socioculturele. Mannen lijken onderling wat vergevingsgezinder dan vrouwen: de gevaren van jacht en conflict maken ze onderling meer afhankelijk.

Coöperatie is dus in eerste instantie een menselijk iets en pas als je naar specifieke situaties gaat kijken komen er relatief kleine onderlinge verschillen tussen mannen en vrouwen naar voren. Die verschillen zijn dan wel anders dan in eerste instantie verwacht.

De auteurs besluiten met de conclusie dat er gezocht zou moeten worden naar een model dat de socioculturele en de evolutionaire aanpak meer in overeenstemming met elkaar zou kunnen brengen. Ze pleiten voor een verdieping van het onderzoek naar de invloed van het geslacht op sociaal gedrag door beter rekening te houden met de - experimentele en culturele - context waarin dat onderzoek plaatsvindt.

Balliet, D., Li, N.P., Macfarlan, S.J., & Van Vught, M. (2011, september 12). Sex differences in cooperation: A Meta-Analytic Review of Social Dilemmas. Psychology Bulletin. Advance online publication. doi: 10.1037/a0025354




woensdag 28 september 2011

Kracht van wederkerigheid

In eerdere posts heb ik al eens aandacht besteed aan wederkerigheid, een van de mechanismen die "onder" samenwerking liggen. Je kunt wederkerigheid wiskundig bekijken - zoals Martin Nowak deed - maar ook de sociale psychologie heeft er erg veel aandacht aan besteed. Een uitgebreide beschrijving van wederkerigheid is te vinden in het boek Influence van Robert Cialdini. In hoofdstuk twee gaat hij uitgebreid in op de mogelijkheden die wederkerigheid biedt voor samenwerking en voor misbruik.

Opvallend in dat hoofdstuk is dat hier weer eens naar voren komt dat wederkerigheid iets anders is dan "handel", het "ter plekke" uitruilen van dingen. Er zit een sterk vertrouwen in van wederdiensten die in de toekomst verricht gaan worden. Het is een bijzonder krachtig mechanisme, iets wat hij illustreert aan de hand van twee voorbeelden. Ik volg daarbij grotendeels de dramatische opbouw die Cialdini ook volgt.

Tijdens de hongersnood in Ethiopië in 1985 werd er $ 5000 aan hulp uitgewisseld tussen Ethiopië en Mexico. Bijzonder was dat ondanks de ellendige situatie waarin Ethiopië verkeerde, na jaren van droogte, interne twisten en hoge sterfte door honger en epidemieën, het Rode Kruis van Ethiopië het bedrag overmaakte naar Mexico, voor de slachtoffers van de aardbeving daar. Het motief erachter was dat Mexico in 1935 hulp had verleend aan Ethiopië bij de inval van Italië in dat land. Een tijdsbestek van 50 jaar tussen gift en wedergift kan blijkbaar worden overbrugd door het mechanisme van wederkerigheid. Voor wie zou denken dat het iets Ethiopisch is om zo te handelen volgt nog een voorbeeld - van dichter bij huis.

In de nasleep van de orkaan Katrina (2007) was er een regeringsvertegenwoordiger die bijzonder trots was op de prestaties van de regering bij het lenigen van de nood in New Orleans. Nu moet je dat als Amerikaanse regeringsvertegenwoordiger niet hardop zeggen: de afhandeling van de hulpverlening is een zwarte pagina in de geschiedenis de centrale overheid in Washington. Maar de verleende hulp was snel, goed en vrijgevig. En de regeringsvertegenwoordiger was de toenmalige Nederlandse ambassadeur, Christiaan Kroner. Dat Nederland zo snel en adequaat reageerde kwam volgens Kroner mede omdat Nederland zich aan New Orleans verplicht achtte. Deze stad had in 1953 op dezelfde wijze gereageerd op de stormvloed in Nederland.

Robert B. Cialdini, Influence, Pearson Education Inc., 2009, ISBN 978-0-205-60999-4

dinsdag 20 september 2011

Complexiteit kan best begrijpelijk zijn

Al een jaar of dertig is een deel van de wetenschappelijke gemeenschap bezig met het nadenken over complexe systemen: systemen waarin veel onderdelen op elkaar reageren en elkaar daarbij beïnvloeden. Voor een fysicus met een hang naar simpele wetten onder ingewikkelde verschijnselen een interessant onderwerp. Sociale systemen zijn natuurlijk complexe systemen bij uitstek. "Complexity science" heeft een groot aantal verschijningsvormen en een groot aantal werkvelden - het gaat over bijna alles - en daarom is het leuk om een beschrijving tegen te komen die je praktisch toe kunt passen op systemen waar je dagelijks mee om zou kunnen gaan.

Robert Axelrod - bekend van de boeken "Evolution of Cooperation" en "The Complexity of Cooperation" en aanstichter van de computerwedstrijden waarbij de samenwerkingsstrategieen  Tit-for-Tat  en Pavlov boven kwamen drijven - zie eerdere post - schreef samen met Michael Cohen een korte inleiding die de lezer voldoende ingangen biedt om eens anders tegen een bekend verondersteld sociaal verschijnsel aan te kijken.

Het boek beschrijft een raamwerk waarin variatie en selectie, de bekende "drivers" van evolutie, worden toegepast op de strategieën die actoren in een systeem toepassen. Variatie - in typen actoren en/of in strategieën - kan op een aantal manieren worden bereikt en selectie door verschillende mechanismen bepaalt de kans dat een bepaalde strategie of een bepaald type actor overleeft. Aan de hand van een vragenlijst wordt de lezer uitgedaagd om het gewenste systeem eens te bekijken vanuit dit perspectief.

Een inzicht dat me is bijgebleven is dat een systeem de juiste balans moet hebben tussen "exploration" en "exploitation". Er moet voldoende nieuwe variatie worden gevonden - exploration - om optimale aanpassing aan veranderende omstandigheden te kunnen genereren. Maar er moeten ook voldoende correct werkende onderdelen zijn om voldoende output te krijgen. Te weinig exploratie en je krijgt stagnatie, te veel en je krijgt "eternal boiling", een kookpot waarin alles zo snel verandert dat je er niets aan hebt. Neem nou de projectencarroussel maar eens als een voorbeeld van het laatste.

Als illustraties van het model worden Robert Putnams sociale kapitaal in Noord-Italie en het Open Source operating systeem Linux besproken.

Al met al een prima poging een complex onderwerp toegankelijk te maken. Al blijft het een beetje knagen dat in alle variatie, interactie en selectie het onderwerp coöperatie wat naar de achtergrond schuift.

Harnessing Complexity: organizational implications of a scientific frontier.
Robert Axelrod en Michael D. Cohen
Isbn 0-465-00550-0, Basics Books, 2000

Geld voor vrijwilligers?

De huidige bezuinigingen brengen het steeds duidelijker voor het voetlicht: er gaat wat veranderen in de verhouding tussen overheid, markt en burgers. Waar vroeger veel - zo niet alles - werd verwacht van Big Government en/of van Big Market, wordt het steeds duidelijker dat burgers zelf meer zullen moeten gaan doen: de Big Society of wat dichter bij huis, de Civil Society. Voor ondersteuners van vrijwilligerswerk noch een schok, noch een probleem. Burgers zijn allang gewend om hun eigen initiatieven te nemen en te onderhouden. 4500 Vrijwilligersorganisaties in Rotterdam zijn daarvan het springlevende bewijs.

Hoewel de activiteiten van vrijwilligersorganisaties over het algemeen erg goedkoop zijn - vrijwilligers zijn wat primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden betreft gauw tevreden - wordt ook op het uitvoerend vrijwilligerswerk bezuinigd. Dat brengt de vraag naar voren waar het geld in de toekomst dan vandaan moet komen. Vergeet de overheid maar, vergeet de markt - de vraag is echt niet koopkrachtig - dus blijft er maar een enkel maatschappelijk segment over: de burgers zelf. Los van overheid en markt zullen zij de financiers van veel vrijwilligerswerk worden. Burgers gaan het werk van andere burgers ondersteunen met geld. Hoe gaan we deze ontwikkeling op gang helpen en verder versterken?

Dat burgers-geven-aan-vrijwiligers zou rechtstreeks kunnen gaan: denk aan crowdfunding en je kunt je voorstellen dat de inwoners van een wijk de vrijwilligers die bezig zijn met jeugdactiviteiten in die wijk daarin niet zozeer met uren, maar met geld ondersteunen. Een lokale winkel zou bijvoorbeeld - zoals in Engeland al wordt uitgetest - betalingen na toestemming af kunnen ronden naar boven en het teveel betaalde overmaken op de rekening van een vrijwilligersorganisatie. Net als bij de collectes nu, zou je daar allerlei rouleersystemen voor kunnen bedenken, zodat meerdere doelen kunnen worden geholpen. Het gaat dan om kleine donaties per keer, maar om veel transacties.

Het zou ook op een niveau hoger kunnen. Een Rotterdam Loterij maakt het mogelijk dat er geld wordt ingezameld voor lokale initiatieven. Je weet als burger dan niet precies waar je geld naar toe gaat, maar de loterij-organisatie is dan verantwoordelijk voor de ordentelijke inzet van de middelen.
Op dit niveau zou je ook een crowdfunding-website kunnen laten opereren: bied een platform waarop Rotterdamse initiatieven zichzelf kunnen presenteren met een concrete en haalbare vraag om geld en een bepaalde termijn waarbinnen dat geld binnen moet zijn. Burgers stemmen met hun donaties.

Er is bij dat alles dan misschien sprake van een verschuiving van "verre" doelen - rampen in het buitenland, ontwikkeling van medicijnen - naar lokale doelen, zoals het huttendorp twee straten verderop. Ontwikkelingshulp in eigen wijk. Ben benieuwd of burgers van Rotterdam die kant op willen.



woensdag 14 september 2011

Vrijwilligers leven langer, tenminste...

Dat vrijwilligerswerk goed is voor jezelf en voor je omgeving is al lang duidelijk. Deze stad zou zichzelf niet zijn zonder de vrijwillige inzet van 140.000 Rotterdammers. Vrijwilligerswerk kan ook zorgen voor een betere kwaliteit van leven, iets waar inZ al eens aandacht aan heeft besteed in de inZ Vrijwilligerskrant. Dat effect is nog eens onderzocht en het onderzoek geeft de nodige stof tot nadenken.

De auteurs van het onderzoek hebben een grote Amerikaanse database met gegevens gebruikt om te onderzoeken of het doen van vrijwilligerswerk gezondheidseffecten had. Het was uit ander onderzoek al bekend dat je je beter ging voelen door het doen van vrijwilligerswerk, maar nu is ook vastgesteld dat je er langer door leeft. De onderzoekers zijn niet over een nacht ijs gegaan, want ze hebben rekening gehouden met heel veel andere factoren die het effect mogelijkerwijs ook zouden kunnen verklaren. Ook dan blijft hun conclusie: voor een langer leven is het aan te bevelen om vrijwilligerswerk te gaan doen.

Toch ligt het - hoe kan het ook anders - allemaal wat genuanceerder. En in die nuance ligt een interessant verschijnsel.

Het doen van vrijwilligerswerk leidt alleen tot een langer leven wanneer het vanuit bepaalde motieven wordt gedaan. Wanneer de motieven gericht zijn op andere mensen - "echt" vrijwilligerswerk - , in plaats van op jezelf, is het langer-leven-effect aanwezig. Wanneer je het voor jezelf doet werkt het effect niet. De onderzoekers hebben hier - met de nodige slagen om de arm - ook wel een verklaring voor. Vrijwilligerswerk is soms stressvol en die stress leidt tot gezondheidsschade. Wanneer je voor anderen actief bent zou er een "caregiving behavioral system" worden geactiveerd, dat die stress tegengaat. De onderzoekers zullen dit in de toekomst verder proberen uit te zoeken.

Het verschil tussen "echt" vrijwilligerswerk en vrijwilligerswerk dat je doet om er zelf beter van te worden (CV, kennis/vaardigheden, afleiding van eigen sores) komt hiermee weer eens naar voren. In de wereld van het vrijwilligerswerk was het eigenlijk al geen issue meer, want motieven waren weliswaar van belang voor de werving en binding van vrijwilligers, maar golden niet meer als morele basis. Als je maar vrijwilligerswerk deed. Er is blijkbaar toch - op fundamenteel niveau - nog wel wat meer aan de hand. Dat het ergens schuurde was ook de reden voor de eerdere post "vrijwilligerswerk is geen handel", waarin een verschil naar voren komt tussen "handel" - gelijk oversteken en uitruilen" en "kredietverlening - ik geef je nu iets en verwacht pas later iets terug". Dat laatste past dan beter bij het "echte" vrijwilligerswerk.

Laat er overigens geen misverstand over ontstaan: alle vrijwilligerswerk is me even lief, ongeacht de achterliggende motieven.

Konrath, Fuhrel-Forbis, Lou and Brown: Motives for volunteering are associated with mortality risk in older adults. Health Psychology, 2011. Als pdf beschikbaar, moet nog in print verschijnen.


maandag 12 september 2011

Eindelijk wereldkampioen?

Vanwege de publicatie van het CBS over vrijwillige inzet in 2010 - andere post -werd ik nieuwsgierig naar hoe "we" het doen ten opzichte van de rest van de wereld. Laat er nou een mooi rapport zijn verschenen van Charities Aid Foundation (CAF) onder de naam "The world giving index 2010".
CAF maakt gebruik van een omnibus die marktonderzoeker Gallup wereldwijd heeft lopen en waarover je op worldview.gallup.com meer kunt vinden.

Vrijwel alle landen ter wereld krijgen een World Giving Index, die wordt samengesteld uit de scores op drie dimensies:
  1. het percentage mensen dat aan goede doelen geeft
  2. het percentage mensen dat tijd geeft
  3. het percentage mensen dat een vreemdeling helpt
Het laatste aspect is een beetje een vreemde eend in de bijt, maar zou een goede graadmeter kunnen zijn voor het basale vertrouwen in de ander: het is een one-shot prisoners dilemma. De vreemdeling zul je later niet weer tegenkomen, dus je zou hem of haar ongestraft het bos in kunnen sturen.

We kunnen kort zijn: ook hier geen wereldkampioen. Australië en Nieuw-Zeeland staan op de gedeelde eerste plaats. Nederland staat zevende, met Canada, Ierland, Zwitserland en de Verenigde Staten voor ons. 
Toch nog een paar opvallende punten:
  1. Nederland staat wereldwijd met 77% gevers aan goede doelen bovenaan in het lijstje van die dimensie.
  2. Nederland staat wereldwijd gedeeld negende met 39 % als het gaat om het percentage dat tijd geeft.
  3. Nederland staat nog net in de bovenste helft van de wereldlijst als het gaat om het helpen van een vreemdeling.
Uit het onderzoek komt verder dat er een sterker verband bestaat tussen het algemene gevoel van welzijn in een land en het percentage inwoners dat geld geeft dan tussen het bruto nationaal product en het geven van geld. Voor filantropie kun je dus beter een gelukkig land hebben dan een rijk land. Verder wordt duidelijk dat vrijwel overal geld geven toeneemt naarmate men ouder wordt en dat het helpen van een vreemdeling afneemt naarmate de leeftijd stijgt. 

Voor vrijwilligerswerk blijkt over de hele wereld, maar niet in Noord-Amerika en het oosten van Azie, dat mannen meer doen aan vrijwilligerswerk dan vrouwen.

Hoewel we het dus goed doen, blijkt dat het toch nog steeds iets beter kan. Binnen Europa doen we het met een derde plaats verder heel goed. Of het onderzoek echt een goed beeld geeft van de stand van zaken is de vraag, want het meten van de mate waarin de bevolking van een land aan vrijwilligerswerk doet is moeilijk. Dat neemt niet weg dat het erg mooi is als je met dezelfde systematiek vrijwel alle landen ter wereld kunt vergelijken.

vrijdag 9 september 2011

Nederlanders ook in 2010 weer sociaal

Het CBS publiceerde recent de laatste onderzoeksgegevens over vrijwilligerswerk in Nederland. Zie http://t.co/66MhRGP. In 15 bladzijden komt het beeld naar voren dat het goed ging en goed blijft gaan met het vrijwilligerswerk in Nederland. In tegenstelling tot de klaagzang over gebrek aan inzet blijkt uit dit onderzoek dat het percentage vrijwilligers licht stijgt. Het onderzoek heet "Vrijwillige inzet 2011", maar het gaat toch echt over 2010.

Het aantal vrijwilligers blijkt te zijn gestegen naar ruim 45 % van de Nederlanders van 15 jaar en ouder. Deels komt de stijging door het verlagen van de leeftijdsgrens voor deelname aan het onderzoek van 18 naar 15 jaar, maar er is volgens het CBS ook sprake van een kleine "echte" stijging. Dit betekent dat 6,1 miljoen mensen aangeven vrijwilligerswerk te doen. Bijna 32 % van de Nederlanders heeft aangegeven kort voor het onderzoek informele hulp - dus niet in georganiseerd verband - aan vrienden, familie, buren en zieken te hebben gegeven. Omdat de groepen vrijwilligers en informele-zorgers deels samenvallen tellen beide groepen op tot in totaal een kleine 60 % van de Nederlanders.

Een selectie uit de overige resultaten:
  1. 57% doet 1 soort vrijwilligerswerk, bijna 28 % doet 2 dingen, bijna 11 % 3 en 3 % 4 verschillende soorten vrijwilligerswerk. Vrijwilligers zijn bruggenbouwers bij uitstek dus.
  2. Van de mannen doet 45,3 % vrijwilligerswerk, van de vrouwen 44,9 %.  De standaardfout in deze metingen is 0,8 %, dus ik zou zeggen dat het gelijk spel is.
  3. In de groep jongeren van 15-17 jaar doet 52,5 % vrijwilligerswerk. De jeugd van tegenwoordig valt dus best mee. Alleen de groep van 35-44 doet meer aan vrijwilligerswerk, 53,4 %. Alle andere leeftijdsgroepen doen dus minder.
  4. Autochtonen doen meer aan vrijwilligerswerk dan westerse allochtonen en niet-westerse allochtonen.
  5. Het bekende effect van opleidingsniveau wordt bevestigd: hoe hoger de opleiding, hoe meer er aan vrijwilligerswerk wordt gedaan, hoewel het effect bij de allerhoogste opleidingen weer iets lijkt te zakken.
  6. Werkenden doen gemiddeld met 47,9% meer aan vrijwilligerswerk dan niet-werkenden met gemiddeld 41,1 %. Binnen beide categorieën bestaan echter behoorlijke verschillen. 
  7. Hoe sterker verstedelijkt, hoe minder vrijwilligerswerk er wordt gedaan. Een bekend gegeven dat weer eens wordt bevestigd.
  8. Een vrijwilliger levert gemiddeld 3,7 uur per week. Elke Nederlander krijgt daarmee gemiddeld 1,7 uur per week van iemand anders.
  9. Van de vrijwilligers zegt 55 % "altijd" plezier te hebben in het vrijwilligerswerk, en 37 % "meestal". De onderzoekers schrokken even omdat het percentage "altijd" daalde van 70 % naar 55 %, maar dat was gelukkig grotendeels te verklaren uit een andere meetmethode. Een daling is er dan overigens nog steeds!
Al met al geen beeld waar we ons zorgen over moeten maken. Vrijwilligerswerk staat in Nederland als een huis. De voornaamste uitdaging is om dat zo te houden!

donderdag 8 september 2011

Kwantitatief onderbouwd, dus waar?

Veel beleid wordt omgeven door een groot aantal onderzoeken, meetgegevens en statistieken. Toch mankeert er nog wel het een en ander aan de manier waarop met dit soort getallen wordt omgegaan. Om de waarde van een onderzoek of een onderbouwing van een bepaald beleid in te schatten is het verstandig eens stil te staan bij manieren waarop getallen - al dan niet bewust  - worden gebruikt om je een bepaalde kant op te duwen.

Een goed boek over dit onderwerp is "The numbers game" van Michael Blastland en Andrew Dilnot. Het boek schijnt te worden gebruikt voor het trainen van BBC-journalisten en staat vol met voorbeelden van manieren waarop het mis kan gaan met die schijnbaar exacte getallen.

In 12 hoofdstukken worden 12 problemen met getallen onder de loep genomen. De hoofdstukken hebben tot de verbeelding sprekende ondertitels: hoofdstuk 1 gaat over het "simpele" tellen van dingen en heeft als ondertitel "use strawberry jam". Aardbeien tellen in jam is een stuk lastiger dan het tellen van losse aardbeien. Toch heeft het tellen in de echte praktijk, zeker in het sociale veld, meer weg van aarbeienjam dan van losse aardbeien. In hoofdstuk 2 - met als ondertitel "It's personal" - komt aan de orde dat je getallen zelf maar beter kunt vertalen naar persoonlijke consequenties om in te schatten hoe "groot" of belangrijk ze zijn. Menselijk voorstelbare maten, daar draait het dan om.
Snap en onthoud de twaalf ondertitels, is de boodschap, en je bent gewapend tegen al te groot geloof in de betrouwbaarheid van kwantitatieve gegevens. Disraeli ("there are lies, damned lies and statistics") zou het prachtig hebben gevonden.

Naast de gebruikelijke fouten die vaak worden gemaakt met statistiek (clusters van kankergevallen bijvoorbeeld, of overlijdensrisico's in ziekenhuizen) kwam ik in hoofdstuk 4 (Up and down, a man and his dog) een mooi voorbeeld tegen van hoe maatregelen effectief kunnen lijken, terwijl ze dat niet zijn. Dat voorbeeld had betrekking op het plaatsen van snelheidscamera's op bepaalde stukken weg - in Engeland - waar veel ongelukken gebeurden. Na het plaatsen namen de ongelukken af en werd geconcludeerd dat het beleid succesvol was geweest. Is dat nou echt altijd waar?

Het is zo dat veel gebeurtenissen, ook ongelukken, mede door toevallige factoren worden veroorzaakt. Bovenop een systematische oorzaak (de wandeling van "the man") zit dan een toevallige ruis (his dog, die aan de riem nu weer eens achter de man loopt, en er dan weer voor scharrelt). Gemiddeld is de hond bij de man, maar er zit nogal wat variatie om dat gemiddelde. De toevallige variaties zijn soms de ene kant op, daarna weer de andere kant. Als er op een bepaald weggedeelte door toeval meer ongelukken gebeuren worden juist daar de camera's neergezet. Als de toevallige variatie dan weer de andere kant op werkt, lijkt het alsof het door de camera's komt, maar is het is niet meer dan het normale werk van het toeval.

Op deze manier kan een heleboel "resultaat" worden toegeschreven aan beleid, maar is het in feite het toeval dat dit teweegbrengt. Iets om goed in de gaten te houden waneer iemand zich er op beroept dat het gevoerde beleid effectief is geweest.

The Numbers Game, Michael Blastland en Andrew Dilnot, Gotham Books 2009, ISBN: 978-1-592-40423-0.

dinsdag 6 september 2011

Vrijwilligerswerk is geen handel

Serendipiteit is een mooi ding. Het vinden van een inzicht zonder er naar op zoek te zijn - of misschien wel niet weten dat je er naar op zoek bent - levert af en toe een nieuw gezichtspunt op waar je weer even mee vooruit kunt.

Als vervolg op het boek "the origins of virtue" van Matt Ridley, ook bekend van de TED-video "when ideas have sex", ben ik begonnen in "the rational optimist". Dit laatste vanwege de ergernis over al dat geneuzel over gebrek aan samenwerking en de overdaad aan doemdenkerij over de staat van de mensheid. Dat krijg je als je weet dat er 140.000 vrijwilligers in de stad rondlopen terwijl iedereen klaagt dat niemand meer iets voor elkaar over heeft.

Ridley stelt - al dan niet terecht - dat exchange, uitwisseling, de basis is voor heel veel dynamiek in de menselijke geschiedenis. Het ontstaan van wederkerigheid, ruilhandel, de opkomst van steden... het draait allemaal om het uitruilen van dingen. Het Prisoners Dilemma, dat de basis is van veel wetenschappelijk werk over coöperatie, laat zien dat de sociaal meest wenselijke oplossing, samenwerken en daarmee vaak uitruilen, geen levensvatbare strategie is bij afwezigheid van communicatie en vertrouwen. Dit laatste is natuurlijk de kern van waar het om draait bij die uitwisseling: in hoeverre vertrouw ik de ander en hoe maak ik duidelijk dat ik zelf te vertrouwen ben?

Ik kan me twee principieel verschillende soorten uitwisseling voorstellen: (1) op hetzelfde moment verschillende zaken ruilen en (2) hetzelfde uitruilen, maar dan op verschillende momenten: eerst heen en dan terug. Natuurlijk is er een scala aan combinaties en varianten denkbaar, maar dit zijn volgens mij de archetypische vormen. Bij beide vormen is er het vertrouwen nodig dat de ruil eerlijk plaats zal vinden. Het nieuwe inzicht was voor mij dat bij vrijwilligerswerk de tijd tussen gift en wedergift een rol kan spelen. Dat maakt vertrouwen nog belangrijker. Dit is waarom:

De eerste variant kennen we goed: het is (ruil)handel. Het vertrouwen daar is gebaseerd op het idee dat je gelijk oversteekt - je kunt zien wat je krijgt - en dat er flankerende systemen zijn opgezet die eerlijkheid in meer of mindere mate afdwingen: handelsrecht, contracten, handhaving van wetten, Kamers van Koophandel etc. Maar zonder vertrouwen draait dit systeem - zelfs met alle flankerende systemen - niet.

In de tweede variant is er ook sprake van wederkerigheid, maar nu is het risico anders verdeeld. Je moet als gever maar afwachten of je later iets van voldoende waarde terug krijgt. En dat is nou juist wat er speelt bij vrijwilligerswerk. Je geeft iets, je investeert, in de hoop - in principe - dat er later iets voor terug komt. Ik wil jou rug wel krabben, als jij later die van mij maar doet! Dit systeem stelt hogere eisen aan het vertrouwen van degene die investeert en hogere eisen aan de betrouwbaarheid van degene die in eerste instantie ontvangt. Vrijwilligerswerk heeft daarmee elementen die ook werkzaam zijn bij kredietverstrekking, en dat is geen veld dat zonder vertrouwen kan, gezien de recente geschiedenis. In tegenstelling tot bij handel kennen we bij vrijwilligerswerk vooralsnog geen specifiek flankerende systemen. Wat garandeert een vrijwilliger - of een filantroop - dat er ooit rendement komt op de investering?

Of het nou zo verstandig is om naar kredietverlening te kijken als inspiratie voor flankerende systemen voor vrijwilligerswerk betwijfel ik...

Matt Ridley: the origins of virtue, Penguin 1997, ISBN: 978-0-14-024404-5
Matt Ridley: the rational optimist, Fourth Estate 2010, ISBN: 978-0-00-726711-8
Matt Ridley op TED: http://www.ted.com/talks/matt_ridley_when_ideas_have_sex.html

maandag 29 augustus 2011

Wederkerigheid

Reciprocity, wederkerigheid, is een van de mechanismen voor het ontstaan van samenwerking. In het onderzoek naar dit mechanisme werd duidelijk dat er bij samenwerking sprake kan zijn van een vast patroon van groeien en slinken. De aanwezigheid van het patroon maakt duidelijk dat samenwerking altijd onderhouden moet worden, dat het nooit stabiel aanwezig is.

Het patroon ziet er als volgt uit: in een zee van niet-samenwerkers vinden een paar toevallige samenwerkers elkaar en hun clubje doet het goed, want samenwerking loont meer dan elkaar afvallen. In de interactie met de niet-samenwerkers en samenwerkers leren ze een strategie die bekend staat als Tit-for-Tat: begin altijd met samenwerken, maar als iemand je afvalt, stop dan zelf ook de samenwerking. Als iemand weer samenwerkt, ga je zelf ook weer samenwerken. Op die manier heb je plezier van samenwerken, maar wordt je menslievendheid niet te vaak misbruikt. Met deze strategie groeit het aantal samenwerkers, want mensen nemen de strategie over waarvan ze zien dat die voordeel oplevert. Na verloop van tijd is samenwerking de norm en verandert de strategie in onvoorwaardelijke samenwerking. Er wordt niet meer opgetreden tegen afvalligen en de niet-samenwerkers hebben een prachtig werkveld van allemaal naïve samenwerkers om te misbruiken. Niet-samenwerken wordt weer de norm, want dat levert het meeste op in een dergelijke omgeving. Er ontstaat weer een zee van niet-samenwerkers, waarin een paar idealisten weer het profijt van samenwerking ontdekken. De cyclus kan dan weer opnieuw beginnen. War and peace all over again.

De groei van het aantal samenwerkers wordt veroorzaakt doordat niet-samenwerkers leren dat samenwerken loont. Je moet dus, wil je samenwerking laten groeien, kunnen laten zien dat samenwerken voordelig is en je moet samenwerken kunnen en willen leren.

Een probleem bij Tit-for-Tat is dat als iemand de samenwerking stopt, er zonder pardon gereageerd wordt met het opzeggen van de samenwerking van de andere kant. Soms is het niet-samenwerken echter een fout of een verkeerd geïnterpreteerde actie, een ongelukje dus. Misverstanden komen voor en een redelijk systeem zou er tegen moeten kunnen. In een verbeterde Tit-for-Tat-strategie, genaamd Generous-Tit-for-Tat worden dat soort fouten met een zekere waarschijnlijkheid vergeven en blijft samenwerking langer in stand. Vergevingsgezindheid is dus aantoonbaar belangrijk voor de samenwerking in een samenleving.

Er is overigens een strategie die nog beter is dan GTfT: WIn-Stay-Loose-Shift. Je blijft bij je strategie, wat die ook is, als je tevreden bent met het resultaat. Gaat het slechter dan voorheen, dan verander je je strategie. WSLS gaat goed om met samenwerkers en laat zich niet misbruiken door niet-samenwerkers.

Een belangrijk deel van het onderzoek is oorspronkelijk gedaan door Robert Axelrod. Hij bedacht een toernooi waarin verschillende strategieën, uitgevoerd als computerprogramma's, de strijd met elkaar aangingen. Anatol Rapoports Tit-for-Tat kwam elke keer boven drijven als winnaar. In latere toernooien bleek Pavlov, een WSLS-programma, nog beter dan TfT. Pavlov komt wat dichter bij de manier waarop mensen reageren: bij TfT leidt een keer niet-samenwerken tot een lange reeks wederzijds afvallen, bij Pavlov wordt er na een ronde van wederzijds afvallen, toch weer geprobeerd samenwerking op te bouwen. Pavlov straft niet-samenwerken af, maar is altijd weer bereid om samenwerking op te bouwen als de straf is uitgedeeld. Vergeven is menselijk..en dit maakt duidelijk waarom dat zo is! Pavlov is een strategie die is bedacht door Martin Nowak, bekend van een eerdere post.

Al deze voorbeelden - allemaal computersimulaties - lijken wat exotisch, maar het spelen van deze strategische spellen levert veel inzicht op in de onderliggende mechanismen van menselijk gedrag. De speltheorie, en zeker de evolutionaire speltheorie, heeft daarmee veel bijgedragen aan ons begrip van samenwerken.

Een erg leuk boek over het bovenstaande is dat van de meester zelf:
Robert Axelrod: The complexity of cooperation, agent-based models of competition and collaboration, Princeton university Press, 1997, ISBN 0-691-01567-8

Een aanrader over speltheorie is:
Len Fisher, Rock, Paper, Scissors; game theory in everyday life: strategies for cooperation.
Hay House Ltd, London, 2008. ISBN: 976-1-8485-0202-4

donderdag 14 juli 2011

Berekende solidariteit

Als ik het goed heb begrepen stelt het college van B&W in Rotterdam voor om de organisaties die gebiedsgericht bezig gaan met zorg en welzijn op pad te sturen met de opdracht om "berekende solidariteit" te faciliteren. In juli 2011 is er op internet weinig terug te vinden over die berekende solidariteit. Google en Google Scholar vinden geen noemenswaardige aantallen verwijzingen in het Nederlands, Engels of Duits. Het college stelt zich erbij voor dat een jongere een oudere gaat helpen omdat die jongere zich realiseert dat hij of zij ook ooit eens oud zal zijn. In een toelichting voor de deelraad van Hoogvliet wordt het begrip iets verder verduidelijkt en blijkt er meer in te zitten van "voor wat hoort wat". Als je wilt dat anderen je helpen, moet je zelf ook bereid zijn om te helpen. En als je iemand hebt geholpen, kun je je vrijer voelen om hulp te vragen. Wederkerigheid (reciprocity) ligt op die manier ten grondslag aan die berekende solidariteit.

Misschien kunnen we vanuit het vrijwilligersveld een bijdrage leveren aan duidelijkheid over berekende solidariteit.

Samenwerking tussen mensen werd en wordt vaak onderzocht met het bekende Prisoners Dilemma, een strategisch spel waarin onderling vertrouwen bepaalt hoe gunstig de uitkomsten van het spel voor de spelers zijn. De standaard-uitkomst van het spel is dat mensen elkaar afvallen en niet samenwerken. Samenwerking gaat altijd ten onder in een wereld waarin eigenbelang de norm is. Slechts onder bepaalde omstandigheden is samenwerking een strategie waar je als gebruiker plezier van hebt.

Toch wordt er door mensen veel samengewerkt. Dat kan omdat samenwerking vaak voordelen oplevert voor beide spelers en we - ondanks alle publiciteit die het tegendeel beweert - een relatief hoog onderling vertrouwen hebben. Denk daarbij maar aan het gemak waarmee we via internet bepaalde aankopen doen.
Maar zelfs als slechts een van beide spelers een voordeel uit een transactie haalt, werken we goed samen. Vrijwilligerswerk is daarvan een erg goed voorbeeld. Waar komt de bereidheid - schijnbaar tegen het eigen belang in - samen te werken vandaan?

Wiskundige Martin Nowak beschrijft - gelukkig samen met schrijver Roger Highfield - in "Supercooperators" onder welke omstandigheden samenwerken een evolutionair stabiele strategie is. Voor elk van de vijf basismechanismen voor samenwerking leidt Nowak wiskundig af wanneer de omstandigheden gunstig zijn.

Directe wederkerigheid: herhaling is het mechanisme waarop "voor wat hoort wat" berust. Alleen als de kans groot is dat mensen elkaar weer tegen zullen komen bestaat er de mogelijkheid dat samenwerking ontstaat. Dit mechanisme is erg gevoelig voor vergissingen en interpretaties van gedrag van anderen: niet kunnen helpen wordt vaak opgevat als niet willen helpen. Het vereist een vergevingsgezinde houding. Voor deze vorm van samenwerking moet je herkenbaar zijn, een "gezicht" hebben.

Indirecte wederkerigheid: reputatie is het mechanisme waarmee dit werkt. Of ik jou wil helpen hangt af van wat ik weet over de mate waarin jij anderen hebt geholpen. Heb je een goede reputatie, dan help ik je, anders niet. Je bouwt eerst een reputatie op door te helpen, en dat krijg je later terug in de vorm van bereidheid van anderen om jou te helpen. Alles draait hier om het opbouwen en in stand houden van een hulpvaardige reputatie. Hoe beter er over je wordt geroddeld, hoe meer je wordt geholpen. Je moet een "naam" hebben voor deze vorm van samenwerking.

Netwerkeffecten: reservaatvorming is het werkzame bestanddeel. Losse samenwerkers verliezen het altijd in een zee van egoisten, maar door in groepjes samen te klitten helpen de samenwerkers elkaar. Op die manier beschouwd zijn vrijwilligersorganisaties niet alleen plaatsen waar veel nuttigs wordt gedaan, maar zijn het ook de reservaten waar de bereidheid om samen te werken in stand wordt gehouden. In deze reservaten leren mensen dat samenwerken wel degelijk loont, iets wat daarbuiten waarschijnlijk wordt afgeleerd. Geen wonder dus dat in dictaturen de civil society bewust wordt afgebroken. Hoe kleiner de netwerken van mensen, hoe gemakkelijker samenwerking tussen mensen tot stand komt.

Groepseffecten: groepen die onderling goed samenwerken hebben voordeel boven groepen die niet goed samenwerken. De samenwerkende groepen doen het beter en overleven beter. Dit groepseffect werkt beter naarmate er meer en kleinere groepen zijn. Veel kleine vrijwilligersorganisaties hebben werkt dus beter voor het in stand houden van samenwerking dan een klein aantal grote organisaties.

Familiebanden: het samenwerken binnen de familie is sterker naarmate de onderlinge verwantschap groter is. De bron van mantelzorg en ook van nepotisme.

Op basis van deze evolutionaire mechanismen - en het feit dat de omstandigheden voor die mechanismen gunstig waren - zijn mensen "supercooperators" geworden. Het zit gewoon in ons om met de ander samen te werken en zelfs om - ten koste van eigen voordeel - de ander te helpen. We zijn - tot op zekere hoogte - allemaal gevoelig voor de bovenstaande mechanismen. Hoe beter we de mechanismen begrijpen en weten om te zetten in bruikbare praktijk, hoe beter we er als veld in zullen slagen van betekenis te zijn voor onze variant van de Big Society.

Het is terecht dat directe wederkerigheid wordt gezien als een manier om samenwerking tot stand te brengen, maar er zijn dus ook nog andere aanknopingspunten die allemaal hun waarde kunnen hebben voor zorg en welzijn.

Martin Nowak en Roger Highfield, "Supercooperators, evolution, altruism and human behaviour or why we need each other to succeed". Canongate Books Ltd, Edinburgh.
ISBN9781 84767 337 4

woensdag 29 juni 2011

Boekbespreking: "Red Tory" van Phillip Blond

Phillip Blond heeft, als belangrijk ideoloog van de Big Society in Groot-Britttannië, een uitgesproken mening over wat er mis was en is aan de overzijde van de Noordzee. In een helder boek brengt Blond zijn opvattingen over de oorzaken van de verloedering van het land naar voren. Voor ons is dat van belang omdat de oplossing, de Big Society, als voorbeeld en voorbode kan dienen voor ontwikkelingen in de civil society hier. Blond is onder meer de stichter en directeur van een van de meest invloedrijke denktanks van dit moment, ResPublica.

In het kort komt zijn visie neer op het volgende: Labour heeft met een veel te dominante overheid en cultureel liberalisme het land verziekt en de Conservatives hebben met de uitverkoop van het land aan het bedrijfsleven, met economisch liberalisme dus, het karwei afgemaakt. Groot-Brittannië is stuk, en goed ook.
Het falen van de overheid en van de markt maken het noodzakelijk dat er een nieuwe weg wordt ingeslagen. Het falen wordt toegeschreven aan economisch en cultureel liberalisme en het antwoord is - Blond is conservatief - een nieuw, zorgzaam conservatisme. Deze nieuwe stroming, omarmd door de conservatief-liberaal-democratische regering van Cameron, zet zwaar in op het revitaliseren van de wat verwelkte civil society: de Big Society als alternatief voor Big Government (Labour) en Big Market (Conservatives). Blond zelf gebruikt overigens het woord Civil State in plaats van Big Society. 

Met deze analyse wordt duidelijk dat de functie en inrichting van de civil society in het Verenigd Koninkrijk een serieus politiek issue zijn geworden: met hun standpunten over de civil society kunnen partijen zich van elkaar onderscheiden. In Nederland en in Rotterdam is de discussie daarmee vergeleken bijzonder tam, om niet te zeggen afwezig. Iedereen waardeert de civil society, maar van een stevige oriëntatie op het overdragen van verantwoordelijkheden en macht aan die civil society is geen sprake.

De titel 'Red Tory' verwijst naar de ontwikkeling in het denken van Blond zelf: in zijn jeugd links, later opgeschoven naar de rechterkant van het politieke spectrum.
Het boek is een goed startpunt voor politiek-filosofische beschouwingen over de verhouding tussen staat en civil society. Een ander bruikbaar boek zou zijn "The Big Society"  van Jesse Norman. Daarover meer in een andere post.

Phillip Blond: Red Tory, how left and right have broken Britain and how we can fix it. Faber & Faber, London, 2010. 

dinsdag 28 juni 2011

Boekbespreking: "Tribes" van Seth Godin

Seth Godin is een marketing goeroe met ideeën die me aanspreken. En dat wil wat zeggen, want marketing  staat niet hoog in mijn lijstje van dingen die de moeite waard zijn. De reden voor mijn enthousiasme is dat dit boekje meer van doen heeft met leiderschap dan met marketing. Als ik een dun boekje over leiderschap zou moeten aanbevelen dan zou "Tribes" zeker hoog scoren. Zonder hoofdstukstructuur is het een verzameling inzichten die voor iedereen wel stof tot nadenken opleveren.

Volgens Godin is een "tribe" een groep mensen die met elkaar verbonden is, verbonden is aan een leider en verbonden aan een idee. Alles wat een groep mensen nodig heeft om een tribe te zijn is een gemeenschappelijke interesse en een manier om te communiceren. Het verband met een vrijwilligersorganisatie is dan ook al snel duidelijk: de gedeelde interesse, de vrijheid al dan niet deel te nemen en het feit dat iemand het leiderschap moet tonen om de mensen bij elkaar te brengen.

Met de komst van sociale media neemt het belang van tribes snel toe. De eenvoud waarmee de onderlinge communicatie binnen een tribe opgezet en in stand gehouden kan worden maakt nadenken over tribes en over sociale media zinvol. De inzichten in het boek over communicatie zijn vrijwel zonder uitzondering terug te vinden in de literatuur over vrijwilligerswerk en in de ervaring van vrijwilligers. Je kunt bij een vrijwilligersorganisatie denken over service delivery, campaigning of mutual support, maar wat mij betreft moet er ook worden gedacht vanuit het perspectief van de tribe.

Een ander verfrissend element is de aandacht voor leiderschap. De ondertitel van het boek luidt: "jij moet ons leiden". Godin roept mensen op hun leiderschap te tonen, hun verantwoordelijkheid te nemen, maar is ook helder over wat dat betekent in termen van inzet en betrokkenheid. Het doel van leiderschap is voor Godin het brengen van verandering in de status quo en hij vergelijkt effectieve leiders met ketters, met afvalligen die geen genoegen meer nemen met de middelmaat. De snelle opmars van sociale media maken het steeds beter mogelijk om op jouw specifieke passie medestanders te verzamelen en een beweging te beginnen.

Als je nog twijfelt kun je hier een voorproefje bekijken, jammer genoeg nog niet met Nederlandse ondertiteling. TED is overigens verder een uitstekende bron van inspirerende voordrachten. Tribes zelf kan ik van harte aanbevelen, zeker als je met sociale media en vrijwilligerswerk bezig gaat.

Seth Godin: "Tribes", jij moet ons leiden. Nederlandse vertaling A.W. Bruna, 2009
Isbn: 978902299565 5

Een nieuw vrijwilligerswerkbeleid in Rotterdam

Van tijd tot tijd worden vanzelfsprekendheden ter discussie gesteld. Zo was er gedurende 20 jaar een duidelijk vrijwilligerswerkbeleid in Rotterdam. Dat beleid was gebaseerd op het gegeven dat 30% van de vrijwilligers 70% van de uren vrijwilligerswerk leveren. Juist die bijzonder actieve vrijwilligers moesten worden gesteund, want zij waren en zijn de dragers van het veld. Steun aan deze zwaargewichten was steun aan het veld als geheel.

Aan deze vanzelfsprekendheid is een eind gekomen. Op zich niet erg, als er dan maar iets bruikbaars voor in de plaats komt. En dat mis ik: het gaat in de discussie over de toekomst van het veld  meer om structuur dan om  inhoud - en daarom hieronder een paar basis-ideeën voor een nieuw inhoudelijk vrijwilligerswerkbeleid:

  1. Ga uit van duurzaam beheer van het vrijwilligersveld. Leg de nadruk op de bijdrage die een vrijwilliger gedurende zijn of haar hele carrière kan leveren door goed op hem of haar te passen. Verschuif daarbij van een nadruk op werving naar een nadruk op binding. Het terugdringen van uitstroom is vele malen efficiënter dan het vechten om de laatste vrijwilliger.
  2. Versimpel samenwerken zoveel mogelijk. In Engeland is in de discussie over de Big Society de vraag gesteld waarom samenwerken zó moeilijk is geworden dat er ondersteuning bij nodig is. Die moeilijkheden hebben te maken met mensen - en die veranderen we niet zo gauw - en met systemen - daar zou nog best wat winst te halen zijn -, maar het is verstandig om er zwaar op in te zetten er zoveel mogelijk van op te ruimen.
  3. Voor de moeilijkheden die over blijven gaan we opleiden, scholen en adviseren, zoveel mogelijk in groepen, maar waar dat niet anders kan op individueel niveau.
  4. Organiseer verbindingen: tussen vrijwilligers onderling, tussen organisaties onderling, tussen fondsen en organisaties en tussen overheden en organisaties. Stel combinaties van vrijwilligersorganisaties samen die taken voor de overheid willen gaan uitvoeren. Ondersteun die combinaties daadkrachtig.
Bij dit alles hoort dan in de dagelijkse praktijk gebruik te maken van de meest recente wetenschappelijke inzichten - en daarvoor moeten we zelf iets over de onderzoeksagenda te zeggen krijgen - en een toenemende nadruk op de mogelijkheden die informatie- en communicatietechniek voor verbinding bieden. De rol van sociale media zal daarmee sterk toenemen.

In het nieuwe beleid zal, gezien het hoofddoel van het handhaven van 140.000 vrijwilligers in Rotterdam, een goed evenwicht gevonden moeten worden tussen de steun aan vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties zelf, en secundaire doelen als Full Engagement. Als het tweede wordt gerealiseerd ten koste van het eerste, winnen we er als stad niets bij. Waar vrijwilligerswerk bij kan dragen aan het realiseren van maatschappelijke doelstellingen zullen vrijwilligersorganisaties die dat willen daarbij geholpen worden, onder meer door het ontwikkelen van nieuwe werkwijzen voor nieuwe uitdagingen.

Het bovenstaande is losjes gebaseerd op het document inZ 2.1, zoals dat is opgesteld door SSCMA, de Heuvel, SVR en PROXY als bijdrage aan een discussie over de toekomst van het veld.  Opmerkingen zijn van harte welkom.

woensdag 15 juni 2011

Niets is zo praktisch als een goede theorie

Met Kurt Lewins bekendste quote in gedachten volgt hieronder een eerste vingeroefening om de deelname aan vrijwilligerswerk kwantitatiever te benaderen. Kwalitatief onderzoek, zoals bijvoorbeeld naar motieven om vrijwilligerswerk te gaan doen, wordt de laatste jaren al in toenemende mate gedaan en in Rotterdam bestaat al bijna twee decennia een traditie van degelijk empirisch onderzoek met de VTO's, waarover in andere posts al is geschreven. Mijn eigen belangstelling ligt vooral op het gebied van het bouwen van modellen. Modellen dwingen tot helderheid en maken het - in de beste gevallen - mogelijk iets zinnigs te zeggen over "hoe iets in elkaar zit". Die modellen vallen in twee groepen uiteen: puur wiskundige, systeemdynamische modellen en "agent-based" modellen. Over wat systeemdynamica is heb ik al een post beschikbaar, over agent-based modeling volgt er ooit nog wel een. Aan deze post hangt een eerste uitstapje naar systeemdynamica en vrijwilligerswerk.

Het model gaat uit van de constatering dat het de vrijwilligers zelf zijn die andere Rotterdammers ervan overtuigen om vrijwilligerswerk te gaan doen. Het model is gebaseerd op twee effecten:

  1. exponentiële groei omdat vrijwilligers vrijwilligers werven: meer vrijwilligers betekent meer wervingscapaciteit, dus meer nieuwe vrijwilligers. Dit is een zichzelf versterkend proces, een meekoppeling of positieve terugkoppeling.
  2. een remmend effect veroorzaakt doordat er een beperkt aantal mensen is dat vrijwilligerswerk wil gaan doen. Al die wervende vrijwilligers vissen in een steeds kleiner wordende vijver en moeten steeds meer moeite doen om het aantal vrijwilligers te laten groeien. Dit is een tegenkoppeling.
De in het model gebruikte gegevens zijn afkomstig uit de COS-onderzoeken. De uitstroom b wordt nationaal en internationaal geschat op 0,3. Dit betekent dat 30% van de vrijwilligers per jaar stopt. Dat lijkt schokkend, maar het betekent ook dat de gemiddelde vrijwilliger 3 jaar bij een organisatie blijft.

Uit het model komt naar voren dat het veel efficiënter is om in te zetten op binding van vrijwilligers dan op werving en dat het van belang is het aantal mogelijke vrijwilligers zo hoog mogelijk te houden. Dat laatste kan dan weer door promotie en waardering van het vrijwilligerswerk en door vrijwilligers als een duurzame hulpbron te behandelen. Een levenslange vrijwilligerscarrière binnen verschillende vrijwilligersorganisaties door goed vrijwilligersbeleid en goede samenwerking tussen vrijwilligersorganisaties is daarbij van groot belang.

Het model is  meer bedoeld als conceptueel model dan als simulatie van de werkelijkheid. Daarvoor is het - nog - te grof.