donderdag 18 februari 2010

De motor

Wanneer je kijkt naar het aantal vrijwilligers in de stad dan valt op dat het aantal, als percentage van de min of meer volwassen bevolking, zo constant is. Rond de 31% doet aan vrijwilligerswerk. In ieder geval al 15 jaar. Verschillende groepen dragen in de loop van de tijd in verschillende mate bij aan het totaal maar dat totale percentage blijft hetzelfde. Op zich is dat al een raadsel. En raadsels lokken uit tot nadenken..toch?

Wat houdt alles draaiend?
Beschouw vrijwilligers zelf eens als de motor van het vrijwilligerswerk. Een vrijwilliger praat met anderen over vrijwilligerswerk, vertelt waarom hij of zij het zo leuk vindt en dat er best nog mensen nodig zijn. Soms draaien die gesprekken op het werk of op een verjaardag op niets uit, maar soms wordt een niet-vrijwilliger zo enthousiast dat het een vrijwilliger wordt.  Het leidt tot een proces van exponentiële groei: eerst 1 vrijwilliger die er 1 nieuwe bij praat, zodat er dan 2 twee zijn, die er 2 bijpraten zodat er daarna 4 zijn, dan 8, dan 16 etc. Exponentiële groei gaat na verloop van tijd heel snel en voor je het weet doet de hele stad iets nuttigs als vrijwilligerswerk. Er zitten dus grenzen aan die groei. Mocht je nu aan de club van Rome denken dan heb je een goed geheugen. 

Grenzen aan de groei
Niet elke Rotterdammer wil aan vrijwilligerswerk doen. Op basis van een schatting van het COS zijn er grofweg 150.000 vrijwilligers en nog eens 50.000 potentiële vrijwilligers. De resterende 300.000 volwassen Rotterdammers gaan geen vrijwilligerswerk doen. Wanneer een vrijwilliger op een feestje iemand anders aanspreekt en enthousiast probeert te maken voor vrijwilligerswerk weet hij of zij van te voren niet of die persoon bereid is vrijwilliger te worden. De kans een potentiële vrijwilliger te vinden - en daarmee de kans op een succesvolle bekering - is dan iets als 50/300. Als door de wervingsbereidheid van vrijwilligers steeds meer potentiële vrijwilligers worden weggevangen, dan wordt die kans dus navenant kleiner.





































Groeicurve
























Op basis van dit simpele model ontstaat een s-vormige groeicurve in de tijd. In het begin gaat de groei van het aantal vrijwilligers langzaam: er zijn weinig wervers. Naarmate het aantal vrijwilligers groeit, zal het exponentiële effect toenemen. Na een snelle groei worden de potentiële vrijwilligers schaarser en daarmee vlakt de groei weer af. De s-vormige groeicurve die resulteert komt in veel andere situaties ook terug. Dit soort processen is vergelijkbaar met het verspreiden van geruchten of het aanschaffen van nieuwe producten.






































Stabilisatie

De verklaring voor de constantheid van het aantal vrijwilligers is dan dat we in het bovenste deel van de groeicurve zitten: op het stuk dat geremd wordt door de schaarste van potentiële vrijwilligers. De crux van dit stuk is dat je in een gebied zit waarin het feitelijk niet zoveel zin heeft om extra hard te gaan werven. Je werft tegen de berg op: hoe harder je je best doet, hoe moeilijker het gaat. In een dergelijke situatie moet het aantal potentiële vrijwilligers worden vergroot: de remmende factor moet worden aangepakt.

Strategie
Mocht er ooit een handleiding komen voor de ontwikkeling van vrijwilligerswerk of een civil society in een maatschappij waarin al dat moois er nog niet is, dan zal daar vast in staan dat je in het begin veel aandacht moet besteden aan de begeleiding van de eerste initiatiefnemers en dat je het aantal daarvan zo snel mogelijk moet vergroten: werven dus.  Nadat een bepaalde kritieke massa is bereikt wordt het proces zelfversterkend. Je kunt het dan wellicht zelfs wel met rust laten. Tegen de tijd dat de groei begint af te vlakken zit je aan tegen de draagkracht van het systeem. Groei daarna betekent werken aan de draagkracht...en dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Dan moeten er grenzen worden afgebroken.